4:1 | En Hij begon wederom te leren omtrent de zee; en er vergaderde een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee. |
4:2 | En Hij leerde hun veel dingen door gelijkenissen, en Hij zeide in Zijn lering tot hen: |
4:3 | Hoort toe: Ziet, een zaaier ging uit om te zaaien. |
4:4 | En het geschiedde in het zaaien, dat het ene [deel zaads] viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen, en aten het op. |
4:5 | En het andere viel op het steenachtige, waar het niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had. |
4:6 | Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden, en omdat het geen wortel had, zo is het verdord. |
4:7 | En het andere viel in de doornen, en de doornen wiesen op, en verstikten hetzelve, en het gaf geen vrucht. |
4:8 | En het andere viel in de goede aarde, en gaf vrucht, die opging en wies; en het ene droeg dertig-, en het andere zestig-, en het andere honderd[voud]. |
4:9 | En Hij zeide tot hen: Wie oren heeft om te horen, die hore. |
4:10 | En als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen, die omtrent Hem [waren], met de twaalven, naar de gelijkenis. |
4:11 | En Hij zeide tot hen: Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar dengenen, die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen; |
4:12 | Opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende horen, en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden vergeven worden. |
4:13 | En Hij zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet? En hoe zult gij al de gelijkenissen verstaan? |
4:14 | De zaaier [is, die] het Woord zaait. |
4:15 | En dezen zijn, die bij den weg [bezaaid worden], waarin het Woord gezaaid wordt; en als zij het gehoord hebben, zo komt de satan terstond, en neemt het Woord weg, hetwelk in hun harten gezaaid was. |
4:16 | En dezen zijn desgelijks, die op de steenachtige [plaatsen] bezaaid worden; welke, als zij het Woord gehoord hebben, terstond hetzelve met vreugde ontvangen; |
4:17 | En hebben geen wortel in zichzelven, maar zijn voor een tijd; daarna, als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo worden zij terstond geergerd. |
4:18 | En dezen zijn, die in de doornen bezaaid worden, [namelijk] degenen, die het Woord horen; |
4:19 | En de zorgvuldigheden dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms en de begeerlijkheden omtrent de andere dingen, inkomende, verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar. |
4:20 | En dezen zijn, die in de goede aarde bezaaid zijn, welke het Woord horen en aannemen, en dragen vruchten, het ene dertig-, en het andere zestig-, en het andere honderd[voud]. |
4:21 | En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder de koornmaat of onder het bed gezet worde? [Is het] niet, opdat zij op den kandelaar gezet worde? |
4:22 | Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied, [om] verborgen [te zijn], maar opdat het in het openbaar zou komen. |
4:23 | Zo iemand oren heeft om te horen, die hore. |
4:24 | En Hij zeide tot hen: Ziet, wat gij hoort. Met wat maat gij meet, zal u gemeten worden, en u, die hoort, zal [meer] toegelegd worden. |
4:25 | Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft. |
4:26 | En Hij zeide: Alzo is het Koninkrijk Gods, gelijk of een mens het zaad in de aarde wierp; |
4:27 | En [voorts] sliep, en opstond, nacht en dag; en het zaad uitsproot en lang werd, dat hij zelf niet wist, hoe. |
4:28 | Want de aarde brengt van zelve vruchten voort: eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar. |
4:29 | En als de vrucht [zich] voordoet, terstond zendt hij de sikkel daarin, omdat de oogst daar is. |
4:30 | En Hij zeide: Waarbij zullen wij het Koninkrijk Gods vergelijken, of met wat gelijkenis zullen wij hetzelve vergelijken? |
4:31 | [Namelijk] bij een mosterdzaad, hetwelk, wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het minste is van al de zaden, die op de aarde [zijn]. |
4:32 | En wanneer het gezaaid is, gaat het op, en wordt het meeste van al de moeskruiden, en maakt grote takken, alzo dat de vogelen des hemels onder zijn schaduw kunnen nestelen. |
4:33 | En door vele zulke gelijkenissen sprak Hij tot hen het Woord, naardat zij het horen konden. |
4:34 | En zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet; maar Hij verklaarde alles Zijn discipelen in het bijzonder. |
4:35 | En op denzelfden dag, als het nu avond geworden was, zeide Hij tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde. |
4:36 | En zij, de schare gelaten hebbende, namen Hem mede, gelijk Hij in het schip was; en er waren nog andere scheepjes met Hem. |
4:37 | En er werd een grote storm van wind, en de baren sloegen over in het schip, alzo dat het nu vol werd. |
4:38 | En Hij was in het achterschip, slapende op een oorkussen; en zij wekten Hem op, en zeiden tot Hem: Meester, bekommert het U niet, dat wij vergaan? |
4:39 | En Hij opgewekt zijnde, bestrafte den wind, en zeide tot de zee: Zwijg, wees stil. En de wind ging liggen, en er werd grote stilte. |
4:40 | En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hoe hebt gij geen geloof? |
4:41 | En zij vreesden met grote vreze, en zeiden tot elkander: Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn? |