3:1 | Welk is dan het voordeel van den Jood? Of welk is de nuttigheid der besnijdenis? |
3:2 | Vele in alle manier; want [dit is] wel het eerste, dat hun de Woorden Gods zijn toebetrouwd. |
3:3 | Want wat is het, al zijn sommigen ongelovig geweest? Zal hun ongelovigheid het geloof van God te niet doen? |
3:4 | Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig; gelijk als geschreven is: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint, wanneer Gij oordeelt. |
3:5 | Indien nu onze ongerechtigheid Gods gerechtigheid bevestigt, wat zullen wij zeggen? Is God onrechtvaardig, als Hij toorn over [ons] brengt? (Ik spreek naar den mens.) |
3:6 | Dat zij verre, anderszins hoe zal God de wereld oordelen? |
3:7 | Want indien de waarheid Gods door mijn leugen overvloediger is geworden, tot Zijn heerlijkheid, wat word ik ook nog als een zondaar geoordeeld? |
3:8 | En [zeggen wij] niet [liever] (gelijk wij gelasterd worden, en gelijk sommigen zeggen, dat wij zeggen): Laat ons het kwade doen, opdat het goede [daaruit] kome? Welker verdoemenis rechtvaardig is. |
3:9 | Wat dan? Zijn wij uitnemender? Ganselijk niet; want wij hebben te voren beschuldigd beiden Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn; |
3:10 | Gelijk geschreven is: Er is niemand rechtvaardig, ook niet een; |
3:11 | Er is niemand, die verstandig is, er is niemand, die God zoekt. |
3:12 | Allen zijn zij afgeweken, te zamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die goed doet, er is [ook] niet tot een toe. |
3:13 | Hun keel is een geopend graf; met hun tongen plegen zij bedrog; slangenvenijn is onder hun lippen. |
3:14 | Welker mond vol is van vervloeking en bitterheid; |
3:15 | Hun voeten zijn snel om bloed te vergieten; |
3:16 | Vernieling en ellendigheid is in hun wegen; |
3:17 | En den weg des vredes hebben zij niet gekend. |
3:18 | Er is geen vreze Gods voor hun ogen. |
3:19 | Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld [voor] God verdoemelijk zij. |
3:20 | Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden, voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. |
3:21 | Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de wet en de profeten: |
3:22 | Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die geloven; want er is geen onderscheid. |
3:23 | Want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods; |
3:24 | En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is; |
3:25 | Welken God voorgesteld heeft [tot] een verzoening, door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden, die te voren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods; |
3:26 | Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende dengene, die uit het geloof van Jezus is. |
3:27 | Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door wat wet? Der werken? Neen, maar door de wet des geloofs. |
3:28 | Wij besluiten dan, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet. |
3:29 | Is God [een] God der Joden alleen? En is Hij het niet ook der heidenen? Ja, ook der heidenen; |
3:30 | Nademaal Hij een enig God is, Die de besnijdenis rechtvaardigen zal uit het geloof, en de voorhuid door het geloof. |
3:31 | Doen wij dan de wet te niet door het geloof? Dat zij verre; maar wij bevestigen de wet. |