SV | Tot Welken komende, [als tot] een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren [en] dierbaar; |
Steph | προς ον προσερχομενοι λιθον ζωντα υπο ανθρωπων μεν αποδεδοκιμασμενον παρα δε θεω εκλεκτον εντιμον |
Trans. | pros on proserchomenoi lithon zōnta ypo anthrōpōn men apodedokimasmenon para de theō eklekton entimon |
Met dit fragment sluit de schrijver zijn vermanend en bemoedigend onderricht af, dat aan de basis ligt van de praktische aanbevelingen aan de gemeente hoe zij zich moet opstellen t.o.v. haar heidense omgeving (2,11-4,11). Met een rijke en vrij originele aanwending van bijbelcitaten (6-10) brengt hij de bijzondere uitverkiezing van de gelovigen naar voren, en tevens de consequenties daarvan. Daarbij gaat de toepassing (4-5) al aan de citaten vooraf: met 4-5a met als trefwoord ‘steen’ corresponderen de verzen 6-8; aan de thematiek van het priesterlijke en offerende volk (5b) beantwoorden de citaten in de verzen 9-10. De gelovigen ontlenen hun uitverkiezing aan hun blijvende verbondenheid met Christus, de door God uitverkoren ‘steen’, die tegelijk een kritische functie heeft, want Hij brengt scheiding aan tussen gelovigen en ongelovigen (v. 8) (WV95, kanttekening)
Tot Welken komende, [als tot] een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren [en] dierbaar;
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Tot Welken komende, [als tot] een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren [en] dierbaar;
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!