G3303 μέν
inderdaad, werkelijk, heus, sommigen

Bijbelteksten

1 Corinthiers 2:15Doch de geestelijke [mens] onderscheidt wel alle dingen, maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden.
1 Corinthiers 3:4Want als de een zegt: Ik ben van Paulus; en een ander: Ik [ben] van Apollos; zijt gij niet vleselijk?
1 Corinthiers 5:3Doch ik, als wel met het lichaam afwezend, maar tegenwoordig zijnde met den geest, heb alrede, als [of ik] tegenwoordig [ware], dengene, die dat alzo bedreven heeft, besloten,
1 Corinthiers 6:4Zo gij dan gerechtzaken hebt, die dit leven aangaan, zet die [daarover], die in de Gemeente minst geacht zijn.
1 Corinthiers 6:7Zo is er dan nu ganselijk gebrek onder u, dat gij met elkander rechtzaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade?
1 Corinthiers 7:7Want ik wilde, dat alle mensen waren, gelijk als ikzelf [ben]; maar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo.
1 Corinthiers 9:24Weet gijlieden niet, dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar [dat] een den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij [dien] moogt verkrijgen.
1 Corinthiers 9:25En een iegelijk, die [om prijs] strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan [doen] wel [dit], opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke.
1 Corinthiers 11:7Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans.
1 Corinthiers 11:14Of leert u ook de natuur zelve niet, dat zo een man lang haar draagt, het hem een oneer is?
1 Corinthiers 11:18Want eerstelijk, als gij samenkomt in de Gemeente, zo hoor ik, dat er scheuringen zijn onder u; en ik geloof het ten dele;
1 Corinthiers 11:21Want in het eten neemt een iegelijk te voren zijn eigen avondmaal; en deze is hongerig, en de andere is dronken.
1 Corinthiers 12:8Want dezen wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, en een ander het woord der kennis, door denzelfden Geest;
1 Corinthiers 12:20Maar nu zijn er wel vele leden, doch [maar] een lichaam.
1 Corinthiers 12:28En God heeft er sommigen in de Gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen.
1 Corinthiers 14:17Want gij dankzegt wel behoorlijk, maar de ander wordt niet gesticht.
1 Corinthiers 15:39Alle vlees is niet hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees der mensen, en een ander is het vlees der beesten, en een ander der vissen, en een ander der vogelen.
1 Corinthiers 15:40En er zijn hemelse lichamen, en er zijn aardse lichamen; maar een andere is de heerlijkheid der hemelse, en een andere der aardse.
1 Corinthiers 15:51Ziet, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden;
2 Corinthiers 2:16Dezen wel een reuk des doods ten dode; maar genen een reuk des levens ten leven. En wie is tot deze dingen bekwaam?

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs