G5210 ὑμεῖς
jullie, u

Bijbelteksten

Mattheus 21:32Want Johannes is tot u gekomen in den weg der gerechtigheid, en gij hebt hem niet geloofd; maar de tollenaars en de hoeren hebben hem geloofd; doch gij, [zulks] ziende, hebt daarna geen berouw gehad, om hem te geloven.
Mattheus 23:8Doch gij zult niet rabbi genaamd worden; want Een is uw Meester, [namelijk] Christus; en gij zijt allen broeders.
Mattheus 23:14Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij eet de huizen der weduwen op, en [dat] onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen.
Mattheus 23:28Alzo ook schijnt gij wel den mensen van buiten rechtvaardig, maar van binnen zijt gij vol geveinsdheid en ongerechtigheid.
Mattheus 23:32Gij [dan] ook, vervult de mate uwer vaderen!
Mattheus 24:33Alzo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen zult zien, zo weet, dat [het] nabij is, voor de deur.
Mattheus 24:44Daarom, zijt ook gij bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen.
Mattheus 26:31Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geergerd worden in deze nacht; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.
Mattheus 27:24Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer [dat er] oproer werd, nam hij water en wies de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig aan het bloed dezes Rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien.
Mattheus 28:5Maar de engel, antwoordende, zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet; want ik weet, dat gij zoekt Jezus, Die gekruisigd was.
Markus 6:31En Hij zeide tot hen: Komt gijlieden in een woeste plaats hier alleen, en rust een weinig; want er waren velen, die kwamen en die gingen, en zij hadden zelfs geen gelegen tijd om te eten.
Markus 6:37Maar Hij, antwoordende, zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot Hem: Zullen wij heengaan, en kopen voor tweehonderd penningen brood, en hun te eten geven?
Markus 7:11Maar gijlieden zegt: Zo een mens tot vader of moeder zegt: [Het is] korban (dat is [te zeggen], een gave), zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen, [die voldoet].
Markus 7:18En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij alzo onwetende? Verstaat gij niet, dat al wat van buiten in den mens ingaat, hem niet kan ontreinigen?
Markus 8:29En Hij zeide tot hen: Maar gijlieden, wie zegt gij dat Ik ben? En Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Gij zijt de Christus.
Markus 11:17En Hij leerde, zeggende tot hen: Is er niet geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden allen volken? Maar gij hebt dat [tot] een kuil der moordenaren gemaakt.
Markus 11:26Maar indien gij niet vergeeft, zo zal uw Vader, Die in de hemelen is, ook uw misdaden niet vergeven.
Markus 12:27God is niet een [God] der doden, maar een God der levenden. Gij dwaalt dan zeer.
Markus 13:9Maar ziet gij voor uzelven toe; want zij zullen u overleveren in de raadsvergaderingen, en in de synagogen; gij zult geslagen worden, en voor stadhouders en koningen zult gij gesteld worden, om Mijnentwil, hun tot een getuigenis.
Markus 13:11Doch wanneer zij u leiden zullen, om u over te leveren, zo zijt te voren niet bezorgd, wat gij spreken zult, en bedenkt het niet; maar zo wat u in die ure gegeven zal worden, spreekt dat; want gij zijt het niet, die spreekt, maar de Heilige Geest.

Mede mogelijk dankzij