Mattheus 1:25 | En bekende haar niet, totdat zij dezen haar eerstgeboren Zoon gebaard had; en heette Zijn naam JEZUS. |
Mattheus 2:9 | En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en ziet, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven [de plaats], waar het Kindeken was. |
Mattheus 2:18 | Een stem is in Rama gehoord, geklag, geween en veel gekerm; Rachel beweende haar kinderen, en wilde niet vertroost wezen, omdat zij niet zijn! |
Mattheus 3:4 | En dezelve Johannes had zijn kleding van kemelshaar, en een lederen gordel om zijn lenden; en zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honig. |
Mattheus 3:14 | Doch Johannes weigerde Hem zeer, zeggende: Mij is nodig van U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij? |
Mattheus 4:11 | Toen liet de duivel van Hem af; en ziet, de engelen zijn toegekomen, en dienden Hem. |
Mattheus 4:23 | En Jezus omging geheel Galilea, lerende in hun synagogen en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwale onder het volk. |
Mattheus 5:2 | En Zijn mond geopend hebbende, leerde Hij hen, zeggende: |
Mattheus 8:2 | En ziet, een melaatse kwam, en aanbad Hem, zeggende: Heere! indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. |
Mattheus 8:15 | En Hij raakte haar hand aan, en de koorts verliet haar; en zij stond op, en diende henlieden. |
Mattheus 8:24 | En ziet, er ontstond een grote onstuimigheid in de zee, alzo dat het schip van de golven bedekt werd; doch Hij sliep. |
Mattheus 8:31 | En de duivelen baden Hem, zeggende: Indien Gij ons uitwerpt, laat ons toe, dat wij in die kudde zwijnen varen. |
Mattheus 9:2 | En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon! wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven. |
Mattheus 9:18 | Als Hij deze dingen tot hen sprak, ziet, een overste kwam en aanbad Hem, zeggende: Mijn dochter is nu terstond gestorven, doch kom en leg Uw hand op haar, en zij zal leven. |
Mattheus 9:21 | Want zij zeide in zichzelve: Indien ik alleenlijk Zijn kleed aanraak, zo zal ik gezond worden. |
Mattheus 9:24 | Zeide Hij tot hen: Vertrekt; want het dochtertje is niet dood, maar slaapt. En zij belachten Hem. |
Mattheus 9:34 | Maat de Farizeen zeiden: Hij werpt de duivelen uit door den overste der duivelen. |
Mattheus 9:35 | En Jezus omging al de steden en vlekken, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekten en alle kwalen onder het volk. |
Mattheus 12:23 | En al de scharen ontzetten zich, en zeiden: Is niet Deze de Zoon van David? |
Mattheus 13:5 | En een ander [deel] viel op steenachtige [plaatsen], waar het niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had. |