H310 אַחַר
achter, achter, na, nadat, aangezien, daarna, van achter(en), aansluiten bij
Nehemia 3:25 | Palal, de zoon van Uzai, tegen den hoek, en den hogen toren over, die van des konings huis uitsteekt, die bij den voorhof der gevangenis is; na hem Pedaja, de zoon van Paros; |
Nehemia 3:27 | Daarna verbeterden de Thekoieten een andere maat; tegenover den groten uitstekenden toren, en tot aan den muur van Ofel. |
Nehemia 3:29 | Daarna verbeterde Zadok, de zoon van Immer, tegenover zijn huis. En na hem verbeterde Semaja, de zoon van Sechanja, de bewaarder van de Oostpoort. |
Nehemia 3:30 | Na hem verbeterden Hananja, de zoon van Selemja, en Hanun, de zoon van Zalaf, de zesde, een andere maat. Na hem verbeterde Mesullam, de zoon van Berechja, tegenover zijn kamer. |
Nehemia 3:31 | Na hem verbeterde Malchia, de zoon eens goudsmids, tot aan het huis der Nethinim en der kruideniers, tegenover de poort van Mifkad, en tot de opperzaal van het punt. |
Nehemia 4:13 | Daarom zette ik in de benedenste plaatsen achter den muur, [en] op de hoogten, en ik zette het volk naar de geslachten, met hun zwaarden, hun spiesen en hun bogen. |
Nehemia 4:16 | En het geschiedde van dien dag af, dat de helft mijner jongens doende waren aan het werk, en de helft van hen hielden de spiesen, en de schilden, en de bogen, en de pantsiers; en de oversten waren achter het ganse huis van Juda. |
Nehemia 4:23 | Voorts noch ik, noch mijn broederen, noch mijn jongelingen, noch de mannen van de wacht, die achter mij waren, wij trokken onze klederen niet uit; een iegelijk [had] zijn geweer [en] water. |
Nehemia 5:15 | En de vorige landvoogden, die voor mij geweest zijn, hebben het volk bezwaard, en van hen genomen aan brood en wijn, daarna veertig zilveren sikkelen; ook heersten hun jongens over het volk; maar ik heb alzo niet gedaan, om der vreze Gods wil. |
Nehemia 9:26 | Maar zij zijn wederspannig geworden, en hebben tegen U gerebelleerd, en Uw wet achter hun rug geworpen, en Uw profeten gedood die tegen hen betuigden, om hen te doen wederkeren tot U; alzo hebben zij grote lasteren gedaan. |
Nehemia 11:8 | En na hem Gabbai, Sallai; negenhonderd acht en twintig. |
Nehemia 12:32 | En achter hen ging Hosaja, en de helft der vorsten van Juda. |
Nehemia 12:38 | Het tweede dankkoor nu ging tegenover, en ik achter hetzelve, met de helft des volks, op den muur, van boven den Bakoventoren, tot aan den breden muur; |
Nehemia 13:19 | Het geschiedde nu, als de poorten van Jeruzalem schaduw gaven, voor den sabbat, dat ik bevel gaf, en de deuren werden gesloten; en ik beval, dat zij ze niet zouden opendoen tot na den sabbat; en ik stelde van mijn jongens aan de poorten, [opdat er] geen last zou inkomen op den sabbatdag. |
Esther 2:1 | Na deze geschiedenissen, toen de grimmigheid van den koning Ahasveros gestild was, gedacht hij aan Vasthi, en wat zij gedaan had, en wat over haar besloten was. |
Esther 3:1 | Na deze geschiedenissen maakte de koning Ahasveros Haman groot, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij zette zijn stoel boven al de vorsten, die bij hem waren. |
Job 3:1 | Daarna opende Job zijn mond, en vervloekte zijn dag. |
Job 18:2 | Hoe lang is het, dat gijlieden een einde van woorden zult maken? Merkt op, en daarna zullen wij spreken. |
Job 19:26 | En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; |
Job 21:3 | Verdraagt mij, en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal hebben, spot [dan]. |