H453 אֱלִיהוּ
Elihu

Bijbelteksten

1 Samuel 1:1Daar was een man van Ramathaim-Zofim, van het gebergte van Efraim, wiens naam was Elkana, een zoon van Jerocham, den zoon van Elihu, den zoon van Tochu, den zoon van Zuf, een Efrathiet.
1 Kronieken 12:20Toen hij naar Ziklag toog, vielen tot hem uit Manasse: Adnah, en Jozabad, en Jediael, en Michael, en Jozabad, en Elihu, en Zillethai; hoofden der duizenden, die in Manasse waren.
1 Kronieken 26:7De kinderen van Semaja waren Othni, en Refael, en Obed, [en] Elzabad, zijn broeders, kloeke lieden; Elihu, en Semachja.
1 Kronieken 27:18Over Juda was Elihu, uit de broederen van David; over Issaschar was Omri, de zoon van Michael;
Job 32:2Zo ontstak de toorn van Elihu, den zoon van Baracheel, den Buziet, van het geslacht van Ram; tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijn ziel meer rechtvaardigde dan God.
Job 32:4Doch Elihu had gewacht op Job in het spreken, omdat zij ouder van dagen waren dan hij.
Job 32:5Als dan Elihu zag, dat er geen antwoord was in den mond van die drie mannen, ontstak zijn toorn.
Job 32:6Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Baracheel, den Buziet, en zeide: Ik ben minder van dagen, maar gijlieden zijt stokouden; daarom heb ik geschroomd en gevreesd, ulieden mijn gevoelen te vertonen.
Job 34:1Verder antwoordde Elihu, en zeide:
Job 35:1Elihu antwoordde verder, en zeide:
Job 36:1Elihu ging nog voort, en zeide:

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken