H1100 בְּלִיַּעַל
Belial, waardeloosheid, boos, slecht, nietsnut, onvoordelig, waardeloos, ruine, vernietiging
Psalm 101:3 | Ik zal geen Belials-stuk voor mijn ogen stellen; ik haat het doen der afvalligen, het zal mij niet aankleven. |
Spreuken 6:12 | Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; |
Spreuken 16:27 | Een Belialsman graaft kwaad; en op zijn lippen is als brandend vuur. |
Spreuken 19:28 | Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. |
Nahum 1:11 | Van u is een uitgegaan, die kwaad denkt tegen den HEERE, een Belialsraadsman. |
Nahum 1:15 | Ziet op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die vrede doet horen; vier uw vierdagen, o Juda! betaal uw geloften; want de Belials-[man] zal voortaan niet meer door u doorgaan; hij is gans uitgeroeid. |