H3932 לָעַג
onverstaanbaar, belachelijk, bespotten, spotten, honen
2 Koningen 19:21 | Dit is het woord, dat de HEERE over hem gesproken heeft: De jonkvrouw, de dochter van Sion, veracht u, zij bespot u, de dochter van Jeruzalem schudt het hoofd achter u. |
2 Kronieken 30:10 | Zo gingen de lopers door, van stad tot stad, door het land van Efraim en Manasse, tot Zebulon toe; doch zij belachten hen, en bespotten hen. |
Nehemia 2:19 | Als nu Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonietische knecht, en Gesem, de Arabier, dit hoorden, zo bespotten zij ons, en verachtten ons; en zij zeiden: Wat is dit voor een ding, dat gijlieden doet? Wilt gijlieden tegen den koning rebelleren? |
Nehemia 4:1 | Maar het geschiedde, als Sanballat gehoord had, dat wij den muur bouwden, zo ontstak hij, en werd zeer toornig; en hij bespotte de Joden. |
Job 9:23 | Als de gesel haastelijk doodt, bespot Hij de verzoeking der onschuldigen. |
Job 11:3 | Zouden uw leugenen de lieden doen zwijgen, en zoudt gij spotten en niemand [u] beschamen? |
Job 21:3 | Verdraagt mij, en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal hebben, spot [dan]. |
Job 22:19 | De rechtvaardigen zagen het, en waren blijde, en de onschuldige bespotte hen; |
Psalm 2:4 | Die in den hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten. |
Psalm 22:8 | Allen, die mij zien, bespotten mij; zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd, [zeggende:] |
Psalm 59:9 | Maar Gij, HEERE! zult hen belachen; Gij zult alle heidenen bespotten. |
Psalm 80:7 | Gij hebt ons onzen naburen tot een twist gesteld, en onze vijanden spotten onder zich. |
Spreuken 1:26 | Zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vreze komt. |
Spreuken 17:5 | Die den arme bespot, smaadt deszelfs Maker; die zich verblijdt in het verderf, zal niet onschuldig zijn. |
Spreuken 30:17 | Het oog, [dat] den vader bespot, of de gehoorzaamheid der moeder veracht, dat zullen de raven der beek uitpikken, en des arends jongen zullen het eten. |
Jesaja 33:19 | Gij zult niet [meer] dat stuurse volk zien, het volk, dat zo diep van spraak is, dat men het niet horen kan, van belachelijke tong, hetwelk men niet verstaan kan. |
Jesaja 37:22 | Dit is het woord, dat de HEERE over hem gesproken heeft: De jonkvrouw, de dochter van Sion, veracht u, zij bespot u, de dochter van Jeruzalem schudt het hoofd achter u. |
Jeremia 20:7 | HEERE! Gij hebt mij overreed, en ik ben overreed geworden; Gij zijt mij te sterk geweest, en hebt overmocht; ik ben den gansen dag tot een belachen, een ieder van hen bespot mij. |
Ezechiel 23:32 | Alzo zegt de Heere HEERE: Gij zult den beker uwer zuster drinken, die diep en wijd is; gij zult tot belaching en spot worden; [de beker] houdt veel in. |