Genesis 10:19 | En de landpale der Kanaanieten was van Sidon, daar gij gaat naar Gerar tot Gaza toe; daar gij gaat naar Sodom en Gomorra, en Adama, en Zeboim, tot Lasa toe. |
Deuteronomium 2:23 | Ook hebben de Kafthorieten, die uit Kafthor uittogen, de Avieten, die in Hazerim tot Gaza toe woonden, verdelgd, en aan hun plaats gewoond. |
Jozua 10:41 | En Jozua sloeg hen van Kades-barnea en tot Gaza toe; ook het ganse land Gosen, en tot Gibeon toe. |
Jozua 11:22 | Er bleef niemand van de Enakieten over in het land der kinderen Israels; alleenlijk bleven zij over te Gaza, te Gath, en te Asdod. |
Jozua 15:47 | Asdod, haar onderhorige plaatsen en haar dorpen; Gaza, haar onderhorige plaatsen en haar dorpen, tot aan de rivier van Egypte; en de grote zee, en [haar] landpale. |
Richteren 1:18 | Daartoe nam Juda Gaza in, met haar landpale, en Askelon met haar landpale, en Ekron met haar landpale. |
Richteren 6:4 | En zij legerden zich tegen hen, en verdierven de opkomst des lands, tot daar gij komt te Gaza; en zij lieten geen leeftocht overig in Israel, noch klein vee, noch os, noch ezel. |
Richteren 16:1 | Simson nu ging heen naar Gaza; en hij zag aldaar een vrouw, die een hoer was; en hij ging tot haar in. |
Richteren 16:21 | Toen grepen hem de Filistijnen, en groeven zijn ogen uit; en zij voerden hem af naar Gaza, en bonden hem met twee koperen ketenen, en hij was malende in het gevangenhuis. |
1 Samuel 6:17 | Dit nu zijn de gouden spenen, die de Filistijnen aan den HEERE ten schuldoffer vergolden hebben: Voor Asdod een, voor Gaza een, voor Askelon een, voor Gath een, voor Ekron een. |
1 Koningen 4:24 | Want hij had heerschappij over al wat op deze zijde der rivier was van Thifsah tot aan Gaza, over alle koningen op deze zijde der rivier; en hij had vrede van al zijn zijden rondom. |
2 Koningen 18:8 | Hij sloeg de Filistijnen tot Gaza toe, en haar landpalen, van den wachttoren af tot de vaste steden toe. |
1 Kronieken 7:28 | En hun bezitting en hun woning was Beth-el, en haar onderhorige plaatsen; en tegen het oosten Naaran, en tegen het westen Gezer en haar onderhorige plaatsen; en Sichem en haar onderhorige plaatsen, tot Gaza toe, en haar onderhorige plaatsen. |
Jeremia 25:20 | En den gansen gemengden hoop, en allen koningen des lands van Uz; en allen koningen van der Filistijnen land, en Askelon, en Gaza, en Ekron, en het overblijfsel van Asdod; |
Jeremia 47:1 | Het woord des HEEREN, dat tot den profeet Jeremia geschiedde, tegen de Filistijnen; eer dat Farao Gaza sloeg. |
Jeremia 47:5 | Kaalheid is op Gaza gekomen; Askelon is uitgeroeid, [met] het overblijfsel huns dals; hoe lang zult gij uzelven insnijdingen maken? |
Amos 1:6 | Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Gaza, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij [Mijn volk] gevankelijk hebben weggevoerd met een volkomen wegvoering, om aan Edom over te leveren. |
Amos 1:7 | Daarom zal Ik een vuur zenden in den muur van Gaza, dat zal haar paleizen verteren. |
Sefanja 2:4 | Want Gaza zal verlaten wezen, en Askelon zal ter verwoesting wezen; Asdod zal men in den middag verdrijven, en Ekron zal uitgeworteld worden. |
Zacharia 9:5 | Askelon zal het zien, en zal vrezen; desgelijks Gaza, en zal grote smart hebben, mitsgaders Ekron, dewijl hetgeen, waar zij op zagen, [hen] heeft te schande gemaakt; en de koning van Gaza zal vergaan, en Askelon zal niet bewoond worden. |