H6439 פְּנוּאֵל
Pniel, Peniel, Penuel

Bijbelteksten

Genesis 32:30En Jakob noemde den naam dier plaats Pniel: Want, [zeide hij,] ik heb God gezien [van] aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest.
Genesis 32:31En de zon rees hem op, als hij door Pniel gegaan was; en hij was hinkende aan zijn heup.
Richteren 8:8En hij toog van daar op naar Pnuel, en sprak tot hen desgelijks. En de lieden van Pnuel antwoordden hem, gelijk als de lieden van Sukkoth geantwoord hadden.
Richteren 8:9Daarom sprak hij ook tot de lieden van Pnuel, zeggende: Als ik met vrede wederkome, zal ik dezen toren afwerpen.
Richteren 8:17En den toren van Pnuel wierp hij af, en doodde de lieden der stad.
1 Koningen 12:25Jerobeam nu bouwde Sichem op het gebergte van Efraim, en woonde daarin, en toog van daar uit, en bouwde Penuel.
1 Kronieken 4:4En Pnuel was de vader van Gedor, en Ezer de vader van Husah. Dit zijn de kinderen van Hur, den eerstgeborene van Efratha, den vader van Bethlehem.
1 Kronieken 8:25En Jifdeja, en Pnuel waren zonen van Sasak.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel