Genesis 38:29 | Maar het geschiedde, als hij zijn hand weder intoog, ziet, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt gij doorgebroken? op u is de breuke! en men noemde zijn naam Perez. |
Genesis 46:12 | En de zonen van Juda: Er, en Onan, en Sela, en Perez, en Zerah. Doch Er en Onan waren gestorven in het land van Kanaan; en de zonen van Perez waren Hezron en Hamul. |
Numeri 26:20 | Alzo waren de zonen van Juda naar hun geslachten: van Sela het geslacht der Selanieten; van Perez het geslacht der Perezieten; van Zerah het geslacht der Zerahieten. |
Numeri 26:21 | En de zonen van Perez waren: van Hezron het geslacht der Hezronieten; van Hamul het geslacht der Hamulieten. |
Ruth 4:12 | En uw huis zij, als het huis van Perez (die Thamar aan Juda baarde), van het zaad, dat de HEERE u geven zal uit deze jonge vrouw. |
Ruth 4:18 | Dit nu zijn de geboorten van Perez: Perez gewon Hezron; |
1 Kronieken 2:4 | Maar Thamar, zijn schoondochter, baarde hem Perez en Zerah. Al de zonen van Juda waren vijf. |
1 Kronieken 2:5 | De kinderen van Perez waren Hezron en Hamul. |
1 Kronieken 4:1 | De kinderen van Juda waren Perez, Hezron en Charmi, en Hur, en Sobal. |
1 Kronieken 9:4 | Uthai, de zoon van Ammihud, den zoon van Omri, den zoon van Imri, den zoon van Bani, van de kinderen van Perez, den zoon van Juda. |
1 Kronieken 27:3 | Hij was uit de kinderen van Perez, het hoofd van al de oversten der heiren in de eerste maand. |
Nehemia 11:4 | Te Jeruzalem dan woonden [sommigen] van de kinderen van Juda, en van de kinderen van Benjamin. Van de kinderen van Juda: Athaja, de zoon van Uzzia, den zoon van Zacharja, den zoon van Amarja, den zoon van Sefatja, den zoon van Mahalaleel, van de kinderen van Perez; |
Nehemia 11:6 | Alle kinderen van Perez, die te Jeruzalem woonden, waren vierhonderd acht en zestig dappere mannen. |