Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Abba, zn m; van Aramese oorsprong אַבH2 ("vader")
Vader, in het gebed de gewone aanspreektitel voor God. Overal waar het in het Nieuwe Testament voorkomt, wordt de Griekse vertaling er aan toegevoegd. Dit moet blijkbaar verklaard worden door het feit dat het Aramese "ABBA" door veelvuldig gebruik in het gebed, langzamerhand de aard kreeg van een zeer heilige eigennaam, waar de Grieks-sprekende Joden de naam uit hun eigen taal aan toevoegden.
Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)
Ἀββά (T, -ᾶ), indecl. (Aram, אַבָּא H2, emphatic form of אַב H2 = Heb. אָב H1, father), used in the phrase Ἀ. ὁ παήρ, Abba, Father (v. Swete on Mk 14:36): Mk 14:36, Ro 8:15, Ga 4:6.†