Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Het zelfstandig naamwoord (onz.) paidion betekent (1) ‘jong kind’, en (2) ‘kind’. Van oorsprong is het een verkleinwoord van 3296 pais ‘kind; knecht’, zodat het allereerst een ‘jong kind’ aangeeft (oorspronkelijk zelfs alleen een ‘zoogkind’). In deze eerste betekenis vinden we het algemeen gebruikt in Joh.16:21, en verder met betrekking tot Mozes (Hebr.11:23), Johannes de Doper (Luc.1:59vv.), en Jezus (bv. Matt.2:8vv.). Zo wordt in Luc.2 Jezus aanvankelijk (in Zijn eerste levensjaar) steeds paidion genoemd, maar in vs.43 pais (wanneer Hij twaalf jaar oud is). Ook in Marc.9:36-37 en parr. – waar telkens het gebruik van paidion volgehouden wordt – gaat het waarschijnlijk om ‘jonge kinderen’, evenals in Luc.18:16-17 en parr., gezien het gebruik van 916 brephos ‘baby’ in Luc.18:15. In Matt.11:16 en par. kan men ook aan de tweede betekenis denken (zie ook 3288 paidarion ‘jong kind’).
Aangezien het stamwoord pais ook een algemeen woord voor ‘knecht’ geworden is, wordt paidion in plaats daarvan gebruikt om duidelijk te maken dat het werkelijk om een ‘kind’ gaat, zonder dat het dan ‘jong kind’ hoeft in te houden. Dit is het geval in Matt.14:21 en 15:38, waar het voorkomt samen met ‘mannen’ en ‘vrouwen’. Anderzijds gaat het in Marc.9:24 en Joh.4:49 blijkens de context waarschijnlijk wel om een ‘jong kind’, want anders zou het gebruik van pais, getuige de parallelteksten en ook het vervolg, duidelijk genoeg geweest zijn om de betekenis ‘knecht’ uit te sluiten. In Luc.11:7 betreft het meer algemeen iemands kinderen, maar hier zou pais wel dubbelzinnig zijn, en hoewel men misschien eerder 4408 teknon ‘(iemands) kind’ verwacht zou hebben (vgl. de opmerking bij pais) ligt de nadruk in deze tekst op het feit dat de kinderen nog onvolwassen en bij de ouders inwonend zijn. In Hebr.2:13 – eigenlijk een citaat uit Jes.8:17 met betrekking tot Jesaja’s kinderen – gaat het op vergelijkbare wijze om de gelovigen als Gods kinderen. In twee gevallen wordt een meisje met het woord paidion aangeduid: het twaalfjarige dochtertje van Jaïrus (Marc.5:39vv.), en het dochtertje van de Syrofenicische vrouw (Marc.7:30).
We komen het woord verder tegen als een vriendelijke manier van aanspreken van een geestelijke vader tot zijn geestelijke kinderen (Joh.21:5; 1Joh.2:13,18), hoewel sommigen het in de eerstgenoemde tekst eerder opvatten als een meer vertrouwelijke uitdrukking, zoals ons ‘jongens!’. Tenslotte wordt het in 1Cor.14:20 overdrachtelijk in minder gunstige zin gebruikt voor mensen met een lagere ontwikkeling in geestelijk opzicht.
.1 | παιδίον | paidion | jong kind (1/4) |
.2 | παιδίου | paidiou | jong kind (2) |
.3 | παιδία | paidia | jonge kinderen (1/4) |
.4 | παιδία | paidia | zie 3 |
.5 | παιδίων | paidiōn | jonge kinderen (2) |
.6 | παιδίοις | paidiois | jonge kinderen (3) |
Matt. | 2:8 | Gaat en doet nauwkeurig onderzoek naar dat kind; en zodra gij het vindt, | .2 |
2:9 | totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het kind was. | .1 |
|
2:11 | En zij gingen het huis binnen en zagen het kind met Maria, | .1 |
|
2:13 | neem het kind en zijn moeder en vlucht naar Egypte, en blijf aldaar, ...; | .1 |
|
want Herodes zal alles in het werk stellen om het kind om te brengen. | .1 |
||
2:14 | Hij stond op en hij nam in de nacht het kind en zijn moeder | .1 |
|
2:20 | Sta op, neem het kind en zijn moeder en reis naar het land Israël, | .1 |
|
want zij, die het kind naar het leven stonden, zijn gestorven. | .2 |
||
2:21 | En hij stond op en hij nam het kind en zijn moeder en kwam in het land | .1 |
|
11:16 | gelijk aan kinderen, die op de markten zitten en de anderen toeroepen: | .6 |
Met toestemming overgenomen uit de StudieBijbel: παιδίον paidion
Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)
παιδίον, -ου, τό, dimin, of παῖς, [in LXX chiefly for יֶלֶד H3206, also for נַעַר H5288, בֵּן H1121, etc., freq. in To in ref. to full-grown youth;] a young child, a little one: Mt 2:8, 9, 11, ff., Lk 1:59, 66, 76, 80 2:17, 27, 40, Jo 16:21, He 11:23; of older children, Mt 18:2, 4, 5, Mk 5:39-41 7:30 9:24, 36, Lk 9:47, 48 18:17, Jo 4:49; in pl., Mt 11:16 14:21 15:38 18:3 19:13, 14, Mk 7:28 10:13 ff., Lk 7:32 11:7 18:16, He 2:13, 14 Metaph., I Co 14:20. Colloq. in familiar address (as Eng. colloq., "lads"—v. M, Pr., 170n—and Irish use of "boys"): Jo 21:5, I Jn 2:13, 18 3:7.†SYN.: v.s. παῖς G3816.
Voor meer informatie: Henry George Liddell, Robert Scott, A Greek-English Lexicon (1940)
παιδί-ον