H1058_ בָּכָה
bewenen, huilen, jammeren, weende zeer, zeer wenen, wenen, schreien, ganselijk wenen
Taal: Hebreeuws

Statistieken

Komt 116x voor in 25 Bijbelboeken.

Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.

Woordstudie

ww, primitieve stam; TWOT - 243


1) wenen, bewenen, huilen, tranen vergieten
1a) (Qal)
1a1) wenen (van verdriet, vernedering of vreugde)
1a2) bitter wenen (met accusativus van voorwerp of persoon)
1a3) wenen om (omarming en wenen)
1a4) bewenen
1b) (Piel) participium
1b1) wenen
1b2) bewenen


Voorkomend in de LXX als: δακρυωG1145 "huilen, wenen"; ελεεωG1653 "medelijden hebben met"; επιπιπτωG1968 "bevangen, terugvallen op"; κλαιωG2799 "wenen, weeklagen, jammeren, rouwen over, bewenen"; κλαυθμοςG2805 "wenen, weeklacht"; πενθεωG3996 "rouwen, rouwen om, klagen, jammeren over"; θρηνεωG2354 "weeklagen, jammeren";


Brown-Driver-Briggs Abridged Hebrew Lexicon

בָּכָה 114 vb. weep, bewail Qal 1 weep 2 weep bitterly 3 weep upon 4 bewail 5 in sense of burden, annoy with weeping 6 of penitent weeping Pi. lament; bewail

Strong Concise Dictionary Of The Words In The Hebrew Bible

H1058 בָּכָה bâkâh; a primitive root; to weep; generally to bemoan — × at all, bewail, complain, make lamentation, × more, mourn, × sore, × with tears, weep.

Synoniemen en afgeleide woorden

Hebreeuws בָּכָא H1056 "balsemstruiken , moerbezienbomen, dal van Baca"; Hebreeuws בָּכָא H1057 "balsemstruiken , moerbezienbomen, Moerbeiboom"; Hebreeuws בֶּכֶה H1059 "met groot geween, in luid geween uitbarsten"; Hebreeuws בְּכִי H1065 "rouwklacht, zijn stem verheffen met wenen, geween, wenen, wening, in geween uitbreken"; Hebreeuws בֹּכִים H1066 "Bochim, Bokim"; Hebreeuws בְּכִית H1068 "bewenen (ww), bewenen (zn)";

Literatuur


Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!


Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen