Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
chelbĕnah, zn. vrl., van חֵלֶב H02459; TWOT - 652
Galbanum חֶלְבְּנָה (chelbenâh), komt in de Bijbel alleen voor in Exodus 30:34 en in het apocriefe boek Sirach (Sirach 24:15): Als kaneel en kameeldoorn, als uitgelezen mirre geurde ik heerlijk, als galbanum, cistus en balsem, als een wolk van wierook in de tabernakel. De Galbanum was een onderdeel van het heilige reukwerk, verder bestaande uit balsem, oniche en andere kruiden, en zuivere wierook, welke voor de Ark van het Verbond in de tabernakel gelegd moest worden. Volgens Rashi is de muskusachtige geur van de Galbanum onaangenaam, dit om ons erop te wijzen dat het niet te gering is in onze ogen, om met ons te verenigen bij de samenkomst op onze vastendagen en bij de gebeden de ongodsdienstigen onder Israël, dat zij met ons geteld zouden worden (A.S. Onderwijzer, p. 470).
Met Galbanum wordt de Ferula gummosa soms ook wel Ferula galbaniflua genoemd en komt uit de familie Umbelliferae en is daarmee familie van de Venkel (Foeniculum vulgare) waarmee de plant wel eens wordt verward.
Etymologie
Akkad. baluḥḥu; Aram. חֶלֽבּֽניתָא "een melkachtig sap" (E. Klein, p. 217).
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!