Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
nĕsîk, zn. mnl.; TWOT 1375b,1377a; van נָסַךְ H5258, gerelateerd aan het Akkad. nasīku "prins" (E. Klein, p. 419);
1) prins in de zin van een gezalfde (Joz. 13:21; Ps. 83:12; Ezech. 32:30; Mi. 5:4); 2) נְסִֽכֵיהֶם hapax gegoten beelden (Dan. 11:8); 3) נְסִיכָ֑ם hapax drankoffer (Deut. 32:38)
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!