Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
pesaḥ, zn. mnl., TWOT 1786a; van פָּסַח H6452 (E. Klein, p. 515) in de zin van "voorbijgaan" (cf. Ex. 12:13); Voorkomend in de LXX als: πασχα G3957 "Pascha, paasfeest, Pasen"; Aramees פַּסְחָא psḥʾ "pascha" (E. Klein, p. 515);
1) feest Pesach (Ex. 12:11, 21, etc.; Lev. 23:5; Num. 9:2; etc.)