Tweeling

Bijbelteksten

Genesis 25:22En de kinderen stieten zich samen in haar lichaam. Toen zeide zij: Is het zo? waarom ben ik dus? en zij ging om den HEERE te vragen.
Genesis 25:23En de HEERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natien zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen.
Genesis 25:24Als nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar buik.
Genesis 38:27En het geschiedde ten tijde, als zij baren zou, ziet, zo waren tweelingen in haar buik.
Genesis 38:29Maar het geschiedde, als hij zijn hand weder intoog, ziet, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt gij doorgebroken? op u is de breuke! en men noemde zijn naam Perez.
Genesis 38:30En daarna kwam zijn broeder uit, om wiens hand de scharlaken [draad] was; en men noemde zijn naam Zerah.
Exodus 26:24En zij zullen van beneden [als] tweelingen samengevoegd zijn; zij zullen ook [als] tweelingen aan het oppereinde deszelven samengevoegd zijn, met een ring; alzo zal het met de twee [berderen] zijn; tot twee hoekberderen zullen zij zijn.
Exodus 36:29En zij waren van beneden [als] tweelingen samengevoegd, zij waren ook [als] tweelingen aan deszelfs oppereinde samengevoegd met een ring; alzo deed hij met die beide, aan de twee hoeken.
Hooglied 4:2Uw tanden zijn als een kudde [schapen], die geschoren zijn, die uit de wasstede opkomen; die al te zamen tweelingen voortbrengen, en geen onder hen is jongeloos.
Hooglied 4:5Uw twee borsten zijn gelijk twee welpen, tweelingen van een ree, die onder de lelien weiden.
Hooglied 7:3Uw twee borsten zijn als twee welpen, tweelingen van een ree.

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel