Ballingschap, verbanning (Hebreeuws גָּלוּת H1546, Aramees גָּלוּת H1547) en diaspora (Grieks διασπορά G1290) zijn benamingen voor het (gedwongen) verlaten van je woonplaats, als straf.
In de Bijbel lezen we dat het volk van Israël en Juda niet tegelijkertijd, maar in meerdere vlagen werden gedeporteerd. In de Bijbel lezen we over de Assyrische en de Babylonische ballingschap.
Als eerste zien we dat het noordelijk rijk (Israël/Samaria) in 722 v.C. wordt overwonnen en in ballingschap weggevoerd naar Assyrië (Jes. 7:17ev.). We moeten hier vooral denken dat alleen de aristocratie, de belangrijkste mensen, werden meegenomen en gedeporteerd naar “Chalach, aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden” (2 Kon. 17:6; 1 Kron. 5:26), inclusief de grote schatten (Jes. 8:4) waar al door Amos voor was gewaarschuwd (Amos 3:9-11). Op de zwarte Obelisk van Shalmaneser III wordt koning Jehu vermeld: "De schatting van Jehu, zoon van Omri, zilver, goud, pannen van goud, schalen van goud, bekers van goud, vazen van goud, lood, een scepter voor de koning, en speer-punten, heb ik ontvangen."
Terwijl anderzijds volken uit Babel, Chuta, Avva, Hamath en Sefarvaim hiernaartoe werden gebracht (2 Kon. 17:24). Het idee hierachter was dat de leiders van Assyrië het land wel bevolkt lieten en daarmee regelmatig de opbrengsten konden afromen, terwijl aan de andere kant er geen belangrijke Israëlische leiders meer waren die ervoor konden zorgen dat er weer een opstand werd beraamd tegen de Assyriërs.
Ook zorgde deze deportatie ervoor dat het noordelijke rijk een bufferzone werd met het machtige Egypte. Het is misschien vanwege dit dat Amos 3:9 spreekt over een uitnodiging van de Filistijnen en Egyptenaren om te kijken wat er gaat gebeuren met Samaria en als waarschuwing moet worden gezien dat dit hen (als bondgenootschappen) ook kan overkomen. We weten dat de Filistijnen later door de Assyriërs zijn overwonnen (713-711 v.C.) en dat de grens van het Assyrische rijk zich uitstrekte tot de Sinaï-woestijn en het koninkrijk Judea als een vogeltje was opgesloten in een kooi (Prisma van Sanherib, II.141: "Wat Hizkia de Judeeër aangaat, hij onderwierp zich niet aan mij, ik belegerde 46 van zijn versterkte steden, ommuurde vestingen en talloze dorpen en overmeesterde ze door aangestampte taluds en stormrammen, voetvolkaanvallen, mijnen, stootblokken, alsook sappeurswerk... Hemzelf maakte ik tot gevangene in Jeruzalem, in zijn koninklijke residentie, als een vogel in een kooi.”). Over dit laatste zie ook 2 Koningen 19; 2 Kronieken 32; Jesaja 37 waar we lezen over de positie van koning Hizkia.
In totaal werden volgens Assyrische annalen 27.290 inwoners meegenomen, maar we moeten goed beseffen dat dit ook propaganda geweest kan zijn en dat in werkelijkheid minder mensen werden gedeporteerd.
Na de val van Assyrië veranderd er voor Judea en Israël weinig, ze zijn onderhorig aan de nieuwe machthebber en al vrij snel worden eerst de aristocratie gedeporteerd (2 Kon. 24:1; 2 Kron. 36:6-7; Dan. 1:1 in 605/604 v.C.). Ook hier dezelfde achterliggende gedachte als bij de Assyriërs.
Omdat de twee kleine koninkrijken opstandig blijven en geen betrouwbare bondgenoten zijn van de Babyloniërs wordt twee jaar later ook het grootste deel van de rest van de bevolking gedeporteerd (Jer. 52:28). Als eerste worden ze naar het plaatsje Rama gestuurd, en de bekende profetie “Er is een stem gehoord in Rama, een rouwklacht, een zeer bitter geween: Rachel weent over haar kinderen. Zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, want zij zijn er niet meer.” (Jer. 31:15) zijn eerste vervulling krijgt. De definitieve vervulling van deze profetie zien we in Mattheus 2:18 als de kinderen van Bethlehem worden gedood door koning Herodes.
Uit zowel het boek Daniël als Esther zien we dat de Joden naar verschillende gebieden in Babylon (Daniel 3) en Perzië werden gebracht, zoals Susa (Neh. 1:1; Esth. 1:2ev.; Dan. 8:2). Deze volksverhuizingen zijn belangrijk om te onthouden, want bij de terugkeer uit de ballingschap, ondervonden Ezra en Nehemia problemen met deze andere volken.
Voor onderstaande chronologie is als basis die van dr. G.W. Lorein genomen (G.W. Lorein, p. 12-16)
Neo-Babylonische Rijk | ||
614 | Meden zorgen voor val Assur | |
612 | Val van Nineve door de Babyloniërs, in coalitie met de Meden | Nah. 3:18-19 |
609 | Farao Necho II trekt op naar het noorden, koning Josia sneuvelt bij Megiddo als hij Egypte wil tegenhouden. Juda onder Egyptische heerschappij. | 2 Kon. 23:29; 2 Kron. 35:20-23 |
juni 605 | Babylon (Nebukadnezar) verslaat Egypte bij Karkemish | Jer. 46:2-12 |
aug. 605 | Juda wordt bezet | 2 Kon. 24:7 |
15 aug. 605 | koning Nabopolassar van Babylonië sterft | |
6 sept. 605 | Nebukadnezar wordt koning | |
605/604 | Juda wordt een vazalstaat; eerste gijzelaars naar Babel | 2 Kon. 24:1; 2 Kron. 36:6-7; Dan. 1:1 |
dec. 601 | nederlaag Babyloniërs bij de grens van Egypte | |
600 | Juda komt in opstand | |
598 | platteland in ballingschap | Jer. 52:28 |
16 mrt. 597 | opstand onderdrukt, val van Jeruzalem; Juda wordt provincie ipv. vazalstaat; eerste deel in ballingschap | 2 Kon. 24:10-17; 2 Kron. 36:10 |
15 jan. 588 | Juda opnieuw in opstand en daarom belegerd; de nieuwe farao Apries/Hofra (588-568) stuurt een leger | 2 Kon. 25:1; Jer. 37:5-11; 39:1; 44:30; 52:4; Ezech. 17:12b-15; 21:18-22; 24:1 |
5 aug. 587 |
Jeruzalem uitgehongerd en ingenomen, verwoest en geplunderd nog een deel van het Joodse volk in ballingschap Joodse vluchtelingen naar Egypte nemen Jeremia mee |
2 Kon. 25:2-3; Jer. 39:2; 52:5-6; Jer. 37:21; 2 Kon. 25:8-10 |
582 | laatste deel in ballingschap | Jer. 52:30 |
aug. 562 | Nebukadnezar overlijdt. | |
562-560 | Ewil-Merodak (zoon Nebukadnezar) koning van Babel | |
560-556 | Nergalsarezer (schoonzoon van Nebukadnezar, na moord op voorgaande) koning van Babel | |
556 | Labasji-Mardoek (zoon Nergalsarezer) koning van Babel (van 3 mei tot 20 juni 556) | |
556-539 | Nabonidus (na samenzwering tegen en moord van voorgaande) koning van Babel, doch regeerde de laatste 10 jaar niet | |
549-539 | Belsassar (geschiedkundig officieel geen koning) neemt de regering in Babylon waar | |
12 okt. 539 | laatste dag van Belsassar: Het schrift op de wand "Mene, tekel, ufarsin" | Dan. 5:30 |
Perzische Rijk | ||
29 okt. 539 | officiële intocht van Cyrus in Babel | |
24 dec. 539 | Daniël in de leeuwenkuil | Dan. 6 |
lente 538 | Daniëls studie en gebed voor zijn volk, en openbaring aangaande de 70 jaarweken | Dan. 9 |
zomer 538 | Cyrus geeft de Joden toestemming terug te keren naar Juda | Ezra 1:1-4; 2 Kron. 36:22-23 |
537 | Terugkeer uit ballingschap onder leiding van Sesbazar | Ezra 1:5-11 |
23 april 536 | Daniël krijgt een overzicht vanaf zijn eigen tijd tot de eindtijd | Dan. 10-12 |
~536 | begin herbouw van de Tempel | Ezra 3; 6:3-5 |
530-522 | Cambyses II koning na overlijden van Cyrus | |
522-486 | Darius I koning van Perzië | |
21 sept. 520 | Door de verkondiging van Haggai worden opnieuw voorbereidingen getroffen om met de bouw van de Tempel verder te gaan | Ezra 4:24; Hag. 1:1-15 |
18 dec. 520 | Tempelbouw begint nu echt | Hag. 2:18 |
15 febr. 519 | visioenen van Zacharia | |
7 dec. 618 | vastenpreek van Zacharia | |
21 apr. 515 | het eerste Pascha wordt in de nieuwe Tempel gevierd | Ezra 6:19 |
478 | Esther komt in de harem van Xerxes I | Esth. 2:16 |
474 | Esther redt haar volk | Esth. 3:7 |
4 aug. 458 | Ezra komt als ambtenaar en probeert de wet aan de gemeenschap toe te passen | Ezra 7-10 |
445 | Nehemia komt als gouverneur en herbouwt de muur | Neh. 1-7; cf. Neh. 2:20 |
8 okt. 445 | Schriftlezing onder leiding van Ezra | Neh. 8:1-8 |
433 | Nehemia gaat terug naar het Perzische hof voor korte tijd. Maleachi profeteert over de verhouding tot de volksgenoten en God |
Mal. 2:10-16; 3:5 cf. Neh. 5:1; 13:23-27 Neh. 13 |
430 | Nehemia komt terug en treedt op bij een aantal incidenten | Neh. 13 |
Aangemaakt 5 juni 2006