Slakken of buikpotigen (Gastropoda) zijn een klasse uit de stam van weekdieren (Mollusca). De naam buikpotigen en de wetenschappelijke naam zijn te danken aan de gespierde onderzijde van het langwerpige lichaam, die voor de voortbeweging zorgt. De naam is namelijk afkomstig van Oudgrieks γαστήρ gastēr, buik of maag, en πούς pous, poot. Er zijn wereldwijd zo'n 60.000 tot 75.000 verschillende soorten bekend.
In Psalm 58:9 “Laten zij vergaan als een smeltende slak” is het woord שַׁבְלוּל šablûl H7642 een typische hapax, waarbij nog eens het probleem komt dat men niet goed weet waarvan het is afgeleid. Gesenius ziet het als een afleiding van שֹׁבֶל šōbel H7640 "voet", terwijl anderen een afleiding zien van בָּלַל bālal H1101 in de zin van "vocht veroorzaken" (BDB 1261; E. Klein, p. 636; TWOT 248c). Waarbij in alle gevallen wordt gewezen naar het populaire geloof dat het slijmerige pad dat de slak op zijn weg achterlaat, de ontbinding van zijn substantie is (cf. A. Cohen, p. 184).
Trekt men door de Negeb (Yom-Tov, Yoram (1970). "The Effect of Predation on Population Densities of Some Desert Snails". Ecology. Ecology, Vol. 51, No. 5. 51 (5): 907–911. doi:10.2307/1933987. JSTOR 1933987) of Sinaï woestijn (Shachak M.; Chapman E.A.; Orr Y. (1976). "Some aspects of the ecology of the desert snail Sphincterochila boissieri in relation to water and energy flow". Israel journal of medical sciences. 12 (8): 887–891. PMID 977309) dan komt men, vooral in de buurt van wadi’s, regelmatig de huizen van slakken tegen. Op het eerste gezicht lijken het fossiele schelpen die daar half tussen het zand verborgen liggen. Echter het betreft de restanten van de woestijnslak Sphincterochila boissieri. Deze diertjes. welke tot 2 cm groot worden. weten in de woestijn te overleven door in de nachtelijke uren op zoek te gaan naar eten om dan vervolgens tegen de ochtend onder stenen en rotsen een schuilplaats te zoeken. Het is ook om dezelfde reden dat deze slakken geen slijmerig spoor achterlaten, omdat dit teveel vochtverlies oplevert en in de woestijn water altijd een schaarste is. Al in maart kan de temperatuur in deze woestijnen oplopen tot 30 graden, terwijl in de zomer dit nog verder kan oplopen tot temperaturen tot 45 graden. Dit met het feit dat het een droge lucht is zorgt ervoor dat als een slak niet snel genoeg is en niet op tijd een schuilplaats kan vinden, deze door de hitte van de ochtendzon kan worden verrast en dan letterlijk smelt.
Uit eigen observatie is geconstateerd dat binnen een uur de weke delen van deze slakken niet alleen volledig zijn gesmolten, maar ook volledig zijn verdampt. We mogen dan ook ervan uitgaan dat de psalmist David, die zelf lange tijd in de woestijn zich heeft opgehouden dit ook moet zijn opgevallen en juist hiernaar verwijst. Het is dit wat David de goddelozen verwenst.
חמט chômeṭ SV, NBG51, WV95 "slak"; NBV, HSV "skink", GNB96 "varaan"
Slakken zijn de enige weekdieren die ook op het land leven. De meeste slakken leven in zee en daarnaast leeft een deel van de soorten in zoet water. De slakken zijn op verschillende manieren in te delen, zo zijn er slakken met een huisje (huisjesslakken) en slakken zonder huisje (naaktslakken), soorten die door kieuwen en andere die door longen ademen, er zijn aaseters, planteneters, detritus-eters (leven van afval), en zelfs op prooien jagende vleeseters.
De meeste slakken zijn tweeslachtig, ze kunnen van gescheiden geslacht zijn, maar ook hermafrodiet.
Enkele van de meer bekende en beter bekende slakken leven op het land, terwijl sommige in zoet water leven, echter meer dan twee derde van alle soorten slakken leeft in een mariene omgeving.
Slakken hebben een wereldwijde verspreiding van de bijna-arctische en zuidpoolgebieden tot en met de tropen en woestijngebieden. Ze zijn aangepast aan bijna elk soort bestaan op aarde en hebben bijna elk beschikbaar medium gekoloniseerd.
In habitats waar er niet genoeg calciumcarbonaat is om een echt solide schaal te bouwen, zoals op sommige zure gronden op het land, zijn er nog steeds verschillende soorten naaktslakken, en ook enkele slakken met een dunne doorschijnende schaal, meestal of volledig samengesteld uit het eiwit conchioline.
Slakken zoals Sphincterochila boissieri en Xerocrassa seetzeni zijn aangepast aan woestijnomstandigheden. Andere slakken hebben zich aangepast aan een bestaan in sloten, in de nabijheid van diep water hydrothermale bronnen, de beukende branding van rotsachtige kusten, grotten en vele andere diverse gebieden.
Slakken kunnen per ongeluk door andere dieren van de ene habitat naar een andere worden overgebracht, bv. door vogels. De kleinste vogelsoort die een slak draagt is een koolmees (Parus major), zoals de harige slak Trochulus hispidus die werd gevonden in het verenkleed van een overwinterende koolmees in Polen in 2010 (S. Rusiekcka & A. Rusiekcka, Hairy snail Trochulus hispidus (Linnaeus, 1758) in flight - a note on avian dispersal of snails, in Folia Malacologica [2013] 21(2):111-112).