Tobia (Hebreeuws טוֹבִיָּה H2900), meerdere personen in de Bijbel.
Een leviet die het volk de wet onderwees ten tijde van koning Josafat (2 Kron. 17:8).
De stamvader van een familie die bij terugkomst uit de ballingschap niet haar Israëlitische afkomst kon bewijzen (Ezra 2:60; Neh. 7:62).
Een van degenen van wie de profeet Zacharia goud en zilver in ontvangst moest nemen voor het maken van een kroon voor de hogepriester Jozua (Zach. 6:14).
Mogelijk een hoge Perzische ambtenaar ten tijde van Nehemia in de provincie Ammon (Neh. 2:10, 19; 4:3, 7; 6:1; etc.).
Hij was een schoonzoon van Sechanja en had uit zijn huwelijk een zoon Johanan die trouwde met de dochter van Mesullam (Neh. 6:18).
Aangemaakt 20 november 2009, laatst gewijzigd op 20 november 2019
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!