Verbondstheologie

Zie ook: Christendom, Kerkgeschiedenis, Protestantisme, Verbond, Vervangingstheologie,

De verbondstheologie is een dogma dat de christelijke kerk in de plaats is gekomen van het volk Israël en is een van de oudere varianten van de vervangingstheologie.

Inhoud

Het verbond tussen God en Zijn volk Israël

Inleiding

Over het algemeen bestaat er onder christenen en kerkmensen veel onduidelijkheid bij noties als het verbond, de kerk, Israël, de verhouding tussen kerk en Israël, het oude verbond en het nieuwe verbond. Wat houdt het in dat God een verbond sluit met een volk? Heeft God nu een verbond gesloten met Israël, of met de kerk? Is sinds het nieuwe verbond is ingeluid met de dood van Jezus, het verbond dat God heeft gesloten met Israël nog wel geldig? Hoe moet men de noties oude verbond en nieuwe verbond verstaan? Een andere vraag is of de termen ´oud´ en ´nieuw´ met betrekking tot het verbond wel worden gebruikt in de Bijbel.

Klassieke theologie

Ook zijn er uiteenlopende Israël visies onder theologen. In grote lijnen kan men de klassieke theologie in zijn extreme vorm als volgt schetsen. Sinds het nieuwe verbond is ingeleid met de dood van Jezus, heeft het oude verbond dat God met Israël heeft gesloten afgedaan. Israël heeft immers als volk Jezus, de Messias, afgewezen. De christelijke kerk is in de plaats gekomen van het volk Israël, en alle beloften die God heeft gegeven aan Israël zijn met de komst van Jezus overgegaan op het nieuwe volk, de christelijke kerk, ook wel het geestelijk Israël genoemd. Men moest de beloften gedaan aan Israël wel vergeestelijken om deze toe te passen op de kerk. In een dergelijke klassieke theologie wordt alleen rekening gehouden met het Bijbelse Israël, en niet met het huidige seculiere Israël, de joodse staat. Men erkent dat Israël een plaats heeft in het heilsplan dat God heeft met de wereld, maar deze plaats is niet meer dan een voorstadium van de kerk. Sinds de komst van Christus speelt de christelijke kerk een hoofdrol in het verlossingsplan van God. God wil via de kerk de wereld bereiken door de verkondiging van het evangelie. Zo wordt het Koninkrijk van God in de wereld verbreid. Reeds in de vroegchristelijke theologie zag men kerk en koninkrijk van God als een en hetzelfde. Met andere woorden, kerk en koninkrijk vallen samen. Ook nu nog komen we deze gedachtegang tegen. In deze theologie is er geen bijzondere plaats meer voor Israël in Gods verlossingsplan met de wereld. Israël staat op een lijn met al die andere volken aan wie de kerk het evangelie moet verkondigen.. De bijzondere verkiezing van Israël zoals we dat lezen in het Oude Testament speelt geen rol meer. De stichting van de staat Israël in 1948 is dan ook een puur politieke zaak, en heeft niets te maken met de beloften van God aan het joodse volk.

Misvattingen

De hierboven geschetste klassieke theologie is in veel opzichten veranderd. De Tweede Wereldoorlog, en de Holocaust, maar vooral de stichting van de staat Israël in 1948 hebben hier in grote mate aan bijgedragen. Sinds de joden na vele jaren van verstrooiing onder de volkeren weer een eigen staat hebben, zijn velen tot het inzicht gekomen dat het verbond van God met Israel niet is opgeheven, en dat de beloften opgenomen in dat verbond nog steeds geldig zijn. De zogenaamde vervangingsleer dat de kerk in de plaats is gekomen van Israël is voor een groot deel opgeheven, hoewel zij nog steeds door een achterdeur in verschillende varianten tevoorschijn komt. Het jaar 1948 is voor veel christenen en kerken een eyeopener geweest. Men ging beseffen dat de stichting van de joodse staat op een of andere wijze te maken heeft met de beloften die God heeft gegeven aan het volk Israël. Men ging ook inzien dat de christelijke kerken daar iets mee te maken hebben. De kerk is immers met Israël, met het joodse volk, verbonden. De stichting van de staat Israël is dan ook cruciaal geweest in de verandering in het theologisch denken over Israël en het verbond.

Abraham, Mozes, David

In het Oude Testament staan drie personen centraal met wie God een gesprek is aangegaan, en met wie Hij een verbond heeft gesloten. Deze drie personen zijn Abraham, Mozes en David. Men zou deze drie personen de hoofdpersonen kunnen noemen van het Oude Testament. Het verhaal van het Oude Testament gaat door met de komst van Jezus, de hoofdpersoon in het Nieuwe Testament. Men kan ook zeggen dat het verbond dat God heeft gesloten met Israël in het Oude Testament heeft niet afgedaan met de komst van Jezus. Wat verstaat men onder een verbond? De term verbond komt uit het Hebreeuwse beriet. In het woord beriet zitten woorden ´binding´ en ´binden´ in. Personen zijn met elkaar verbonden en er zijn afspraken gemaakt. In de verhalen van het Oude Testament lezen we wat een verbond precies inhoudt. Een verbond is niet zozeer een juridische verbinding die een persoon met iemand aangaat, maar meer een overeenkomst tussen twee partijen. Een persoonlijke relatie, een overeenkomst tussen partners. Mensen sluiten onderling overeenkomsten. Ook God en mens sluiten overeenkomsten, treden met elkaar in een verbondsrelatie. Eer is sprake van een persoonlijke relatie tussen God en een mens, en tussen God en een volk.

Abraham

God begint een relatie met Abraham, roept hem uit een heidens land, en brengt hem naar het land Kanaän, het latere Israël. Met de roeping van Abraham maakt God een begin met het volk Israël. God zal Abraham maken tot een groot volk (Genesis 12:2). Maar vanaf het begin van de roeping van Abraham belooft God dat Hij met Abraham alle geslachten van de aardbodem zal zegenen (Genesis 12:2-3). Vanaf het begin van de wording van Israël heeft God alle volkeren van de aarde in het vizier. Dit betekent dat de heidense volken uiteindelijk zullen worden ingelijfd in het ene verbond dat God sluit met Abraham. In Genesis 15:18 lezen we over de eigenlijke verbondsluiting van God met Abraham. Er worden ook een aantal rituelen uitgevoerd. Abraham krijgt een visioen en God spreekt met hem. Abraham vertrouwt God en dat wordt hem toegerekend als een rechtvaardige daad. We lezen dat in Genesis 15. Abraham krijgt een belofte van een land voor zijn nakomelingen. De enige verplichting van de kant van Abraham is de besnijdenis, het teken van het verbond, Het is een eeuwigdurend verbond met Abraham en zijn nakomelingen dat niet verbroken kan worden (Genesis 17:7-10). Wat opvalt is dat de roeping van Abraham een eenzijdig goddelijk initiatief is. Het is ongevraagd. Er worden geen voorwaarden aan gesteld. Door Abraham en zijn nakomelingen, het volk Israël, wil God de hele mensheid zegenen.

Mozes

Het verhaal van het verbond van God met Israël in het Oude Testament gaat door met de roeping van Mozes. Het verbond dat God door Mozes met het volk Israël sluit bij de Sinaï is een ander verbond, maar geen nieuw verbond. Het volk staat op het punt het beloofde land binnen te gaan, maar moet eerst leren leven als een geheiligd volk van God door middel van de geboden. In Exodus 19:4-6 lezen we dat het volk van God het verbond moet bewaren en nakomen. Er komt een ander aspect bij. Israël moet voldoen aan voorwaarden. Het volk moet een heilig volk zijn door de geboden van God na te leven. Een volk dat zich onder volken niet rekent. Ze mogen niet leven naar de gewoonten van de omringende heidense volken. Israël wordt apart gezet, afgezonderd van de volken. In tegenstelling tot het verbond met Abraham, zijn er bij het verbond met Mozes dus wel voorwaarden. In Exodus 19:5 lezen we…als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met mij houdt… De voorwaarden gesteld aan dit verbond kunnen resulteren in zegen of vloek (Deuteronomium 28). Hoewel Israël als volk zich niet heeft gehouden aan de geboden gegeven door Mozes, wordt de verbondsrelatie van God met het volk niet opgeheven. De persoonlijke relatie van God met het volk blijft bestaan. We lezen over deze persoonlijke relatie tussen God en Zijn volk in het Oude Testament. God stuurt profeten om het volk tot inkeer te brengen. Keer op keer. Het volk krijgt berouw, en keert terug tot God. De verbondsrelatie tussen God en het volk wordt niet opgeheven. De draad wordt weer opgepakt bij koning David.

David

Onder koning David wordt Jeruzalem het centrum niet alleen van het politieke maar tevens van het godsdienstige leven van Israël. In 2 Samuel 23:5 lezen we over de dynastie die begint met koning David. Hier spreekt David over zijn koningshuis met Gods hulp, en dat God hem een eeuwig verbond heeft toegezegd. God sluit opnieuw een verbond, en wel met het huis van David. Evenals bij Abraham komt het initiatief van God zelf. God kiest David om koning te worden. David wordt door God gekozen als de stamvader van Israëls monarchie. Hij heeft een verplichting een goede koning te zijn, een herder voor het volk, en geen despoot zoals de koningen van de omringende heidense volken. Na een lange periode van koningschap moet David uiteindelijk aftreden als koning. Hij heeft gefaald als koning, maar er komt geen einde aan de monarchie. De lijn van het koningschap van David gaat door. Wel wordt het rijk verdeeld in de stammen Juda en Israël. Er komen opvolgers, gezalfde koningen, over zowel Juda als Israël. Er zijn goede en slechte koningen. Hoewel de monarchie niet wordt hersteld, blijft het verbond van kracht. De belofte van een nieuwe koning die zal regeren op de troon van David blijft geldig (Jesaja 9:6). Deze belofte is altijd levend gebleven onder de joden, ook in de verstrooiing onder de volken. Bij de aankondiging van de geboorte van Jezus door de engel Gabriel aan Maria horen we dat Jezus zal regeren op de troon van David, en tot in eeuwigheid koning zal zijn over het volk van Jakob (Lucas 1::32-33).

Waar ging het mis?

Uiteindelijk gaat het gaat mis met de monarchie. De koningen van zowel Israël als Juda hebben gefaald. De koningen worden ontrouw aan het verbond, en het volk volgt de koning hierin. Zo koning, zo volk. Er ontstaat een breuk tussen God en Zijn volk. Israël is de verplichting van het verbond, reeds gesloten met Mozes, niet nagekomen. Het volk is vervallen in afgoderij en geworden als de omringende volkeren. Er komt een einde aan de monarchie, en het volk wordt verdreven uit het land. De stam Israël gaat het eerst in ballingschap. In 587 wordt de stam Juda weggevoerd. Hiermee komt een einde aan de dynastie van David, en zijn opvolgers. Jeruzalem wordt verwoest en het volk gedeporteerd naar Babel. Er volgt een periode van ballingschap totdat een deel van het joodse volk terugkeert naar hun land. Maar land en volk worden niet voor goed hersteld. In 135 n.j. wordt het volk voor goed verdreven uit het land, en volgt er een eeuwenlange periode van verstrooiing onder de volken, totdat in 1948 de joodse staat wordt opgericht. Het volk mag terugkeren naar het land, zoals de profeten hebben voorzegd.

Nieuw verbond

In Jeremia 31:31vv lezen we dat de dag zal komen dat God met Israël en Juda een nieuw verbond zal sluiten. Het zal een ander verbond zijn dan het verbond dat God eerder met het volk heeft gesloten. De profeet zegt dat dit in de toekomst zal gebeuren, en dat de wetten in het binnenste van de mensen, in het hart zullen worden geschreven. Dit in tegenstelling tot een eerder verbond geschreven op tafelen van steen, een verwijzing naar het verbond van Mozes. De profeet Ezechiël zegt het in andere bewoordingen in Ezechiël 36:21-28. God zal Zijn Geest over het volk uitgieten zodra zij weer in het land zullen wonen. Het land zal worden herteld, het volk zal terugkeren, de Geest zal worden uitgestort. Ezechiël was een profeet die leefde toen het volk niet meer in hun eigen land woonde, maar in ballingschap verbleef. Wat opvalt bij zowel als Jeremia als Ezechiël is dat beide profeten niet spreken over een verbond beloofd aan een nieuw volk. Alleen de profeet Jeremia gebruikt de term nieuw verbond, maar spreekt niet over een nieuw volk. Ezechiël gebruikt noch de uitdrukking nieuw verbond, noch de uitdrukking nieuw volk. In Jeremia is de belofte van een nieuw verbond gegeven aan het gehele volk Israël, in de toekomst. Kunnen we deze belofte van een nieuw verbond toepassen op de kerk? Ik denk van niet. Het nieuwe aan dit verbond is de wijze waarop Israël in het verbond zal functioneren. De gehoorzaamheid moet komen van binnenuit.

Jezus

Het verhaal van het Oude Testament vindt zijn vervolg in het Nieuwe Testament met de komst van Jezus. Jezus is de mens, geboren uit het geslacht van David. De lijn van de monarchie wordt weer opgepakt. In Romeinen 1: 3 spreekt Paulus over Jezus als: `een mens voortgekomen uit het nageslacht van David.` In Matteüs 1:1 wordt Jezus genoemd `Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham.` Bij Abraham begint de verkiezing van Israël, bij Mozes de verplichting de inhoud van het verbond na te komen, bij David begint de monarchie, de belofte van een toekomstige koning uit het huis van David. Maar hoe zit dat nu met het nieuwe verbond? Jezus heeft immers tijdens zijn laatste pesach maaltijd met zijn discipelen het avondmaal ingesteld dat gevierd wordt in bijna alle kerken. Tijdens deze maaltijd heeft Jezus zelf gesproken over het (nieuwe) verbond in Zijn bloed (Mattheus 26:28, Marcus 14:24, Lucas 22:20). Alleen de evangelist Lucas gebruikt de term nieuw verbond. De twee andere evangelisten spreken over het bloed van het verbond.

Met de komst van Jezus is de belofte van een nieuw verbond in Jeremia 31:31 aangebroken. Nu mogen de heidenen delen in de zegen van Israël. Ze mogen deel hebben in het verbond gesloten met Abraham. De belofte van een nieuw verbond in Jeremia 31 is mogelijk gemaakt door de dood van Jezus. Hij heeft het verbond vernieuwd door zijn bloed, door het kruis. Door Jezus Christus mogen de volken, de heidenen, naderen tot de God van Israël. Zij worden nu opgenomen in de verbondsgeschiedenis die God is aangegaan met Israël. De heidenen mogen ingeënt worden in dat ene verbond dat God heeft gesloten met Israël (Romeinen 11:24).

Conclusie

De verbondsrelatie die God is aangegaan met Israël in het Oude Testament kan nooit beëindigd worden. De verbondrelatie van God met Israël in het Oude Testament gaat door in het Nieuwe Testament met de komst van Jezus. Door de dood van Jezus is er een nieuwe fase aangebroken in het verbond van God met Israël. Nu mogen de heidenen deel hebben aan dat ene verbond dat God heeft gesloten met Israël. Zij mogen naderen tot de God van Israël. Zij mogen delen in de zegen die God heeft beloofd aan Abraham. Er zijn geen twee verbonden die God heeft gesloten met twee volken, een oud verbond gesloten met Israël, en een nieuw verbond gesloten met de kerk. Door het geloof in Jezus mogen de heidenen, mag de kerk, deel hebben aan dat ene verbond dat God heeft gesloten met Israël.

Janni Loman


Aangemaakt 4 april 2018


Koop nu

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!