Maranatha (Grieks μαρὰν ἀθά G3134), een zware vervloeking.
In de Bijbel komt het alleen voor in 1 Corinthiërs 16:22 waar het wordt gebruikt als bekrachtiging van een vervloeking anathema maran atha "die zij vervloekt; [die is] gebracht onder de ban!".
Het was in deze periode in Corinthe de gewoonte om vervloekingen uit te spreken (J.H. Kent, The Inscriptions; John Fotopoulos, Vol. 56, Issue 3, p 275–309) en we zien dat Paulus met deze krachtige bewoordingen hierbij aansluit. Het is ook om deze reden dat theologen ook in 1 Corinthiërs 12:3 waar anathema iēsoun staat lezen als dat 'Jezus de vervloeking toestaat' (Anthony C. Thiselton, p. 80-81; Bruce W. Winter, p. 164-183).
Dit komt overeen met teksten zoals in het Evangelie naar Johannes waar wordt geschreven dat iedereen die niet in Jezus gelooft reeds verdorven en veroordeeld is (Joh. 3:15, 18; 3:36).
Maranatha bestaat uit twee Griekse leenwoorden: μαραν van het Hebreeuws מָחֳרָם "gebracht onder de ban" van חֵרֶם cherem H2764 (E. Klein, p. 336; T.F. McDaniel, p. 28; cf. Kanttekeningen bij 1 Cor. 16:22 "een zeer grote vervloeking, die bij de Hebreeën Cherem genaamd wordt") en αθα atha van אָתָה H857 "komen".
Zie de woordstudie μαρὰν ἀθά voor een volledige uitleg.
Aangemaakt 23 september 2017
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |