Fiscus Judaicus

Zie ook: Belasting, Tol,

De Fiscus Judaicus ("Joodse belasting") was een belasting die de Joden moesten betalen aan de tempel van de Romeinse oppergod Jupiter Capitolinus na de verwoesting van de Joodse tempel in 70 n.C..

Inhoud

Aanleiding

De Mozaïsche wetgeving schreef een jaarlijkse tempelbelasting van een halve shekel voor (Ex. 30:13). Na de vernietiging van de tempel in 70 n.C. werd door de Romeinen deze omgevormd als belasting voor de tempel van Jupiter Capitolinus te Rome. In de praktijk hield dit in dat iedere joodse man tussen 20 en 50 jaar een bedrag van twee drachmen (of acht sestertiën) aan de tempel betaalde (Flavius Josephus, Jewish War 7.218; Cassius Dio, Roman History 65.7.2). Voor de Joden moet het een psychologische vernedering zijn geweest om te betalen aan een godheid waarvan zij dachten dat die niet bestond, vooral omdat de Fiscus Judaicus werd voortgezet nadat de tempel op het Capitool was hersteld. De reden voor deze voortzetting was dat de maatregel niet alleen bedoeld was als verbetering van Rome's financiën, maar ook om mensen ervan te weerhouden zich tot het Judaïsme te bekeren (proselitisme; J. Lendering, Fiscus Judaicus).

Domitianus

Domitianus, die regeerde tussen 81 en 96 n.C., breidde de Fiscus Judaicus uit, zodat niet alleen geboren Joden en proselieten tot het Jodendom eronder vielen, maar ook degenen die verborgen hielden dat zij Joden waren of die de Joodse gebruiken in acht namen. Suetonius verhaalt dat toen hij jong was, een oude man van 90 jaar werd onderzocht om te zien of hij besneden was, wat aantoont dat in deze periode de belasting zelfs werd geheven op mensen boven de 62 jaar (V. Hunink, p. ?; J. Lendering, 10 oktober 2021):

De belasting voor Joden werd geïnd met nietsontziende striktheid, meer dan andere belastingen. Iedereen werd ervoor opgegeven die leefde als Jood, al dan niet volgens eigen verklaring, of die zijn oorsprong verheimelijkte om de aan dat volk opgelegde heffingen niet te hoeven betalen. Als jongeman heb ik zelf een keer meegemaakt, herinner ik me, hoe een oude man van negentig werd onderzocht door een procurator met een uitgebreide adviesraad, om te zien of hij besneden was.

Schisma tussen jodendom en christendom

De Fiscus Judaicus werd oorspronkelijk opgelegd aan de Joden. In die tijd beschouwden noch de Romeinen, noch waarschijnlijk ook de christenen hun godsdienst niet als gescheiden van het jodendom. Als er al iets was dat zij als een joodse sekte zouden hebben beschouwd. Joodse en niet-joodse christenen zouden daarom belastingplichtig zijn, zo betoogt Marius Heemstra.

In 96 n.C. hervormde Domitianus' opvolger Nerva de administratie van de Fiscus Judaicus en herdefinieerde het jodendom als godsdienst. Dit betekende dat het jodendom als onderscheiden van het christendom werd gezien en dat alleen de eerstgenoemde belastingplichtig was. Dit maakte de weg vrij voor de Romeinse vervolging van christenen die enkele jaren later begon en voortduurde tot het Edict van Milaan in 313 n.C.. Op de munten van Nerva staat het opschrift fisci Iudaici calumnia sublata "afschaffing van kwaadwillige vervolging in verband met de joodse belasting", als verwijzing naar zijn hervorming van het harde beleid van Domitianus.

Afschaffing

Het blijft onduidelijk wanneer de Fiscus Judaicus precies werd afgeschaft. Schriftelijke bewijzen bevestigen de inning van de belasting in het midden van de 2de eeuw, en literaire bronnen geven aan dat de belasting nog bestond in het begin van de 3de eeuw. Het is niet bekend wanneer de belasting formeel werd afgeschaft. Sommige historici schrijven de afschaffing van de belasting rond 361 of 362 toe aan keizer Julianus de Afvallige.

Middeleeuwse heropleving

De belasting werd in de Middeleeuwen in 1342 onder de naam Opferpfennig nieuw leven ingeblazen door de Heilige Roomse Keizers. De Opferpfennig (oorspronkelijk Guldenpfennig) belasting werd in 1342 ingevoerd door keizer Lodewijk de Beier, die alle Joden boven de 12 jaar en in het bezit van 20 gulden beval jaarlijks één gulden te betalen ter bescherming. Deze maatregel werd gerechtvaardigd met het argument dat de keizer, als rechtsopvolger van de Romeinse keizers, de rechtmatige ontvanger was van de tempelbelasting die de Joden na de verwoesting van de Tweede Tempel aan de Romeinen hadden betaald. De Opferpfennig werd geïnd op kerstdag.

Keizer Karel IV gaf later opdracht de opbrengst van de Opferpfennig-belasting aan de aartsbisschop van Trier af te dragen. Deze belasting werd op sommige plaatsen vervangen door een algemene gemeentebelasting (Jewish Virtual Library, Opferpfennig; Jewish Encyclopedia, Opferpfennig).


Aangemaakt 10 oktober 2021


Koop nu

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!