Pilatus heeft het al vreemd gevonden, dat de Joden met een landgenoot voor zijn rechtbank kwamen. Of meer bevreemding wekt bij hem hun ijver voor het handhaven van het gezag van de keizer. De laatste beschuldiging, die van de Messias-koning, heeft de meeste indruk op hem gemaakt. We mogen aannemen dat deze verwachtingen van de Joden bij hem niet onbekend waren, en het is logisch dat hij juist op deze beschuldiging ingaat en de anderen laat rusten.
Pilatus vraagt aan de Jezus: "Zijt Gij de koning der Joden?" (Joh 18:33) Op deze vraag kon Jezus niet direct antwoorden, eerst moet worden vastgesteld wat Pilatus met dat koning der Joden bedoelt. De vraag heeft een tweeërlei betekenis"
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!