SV | Toen viel Abraham op zijn aangezicht, en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een, die honderd jaren oud is, [een kind] geboren worden; en zal Sara, die negentig jaren oud is, baren? |
WLC | וַיִּפֹּ֧ל אַבְרָהָ֛ם עַל־פָּנָ֖יו וַיִּצְחָ֑ק וַיֹּ֣אמֶר בְּלִבֹּ֗ו הַלְּבֶ֤ן מֵאָֽה־שָׁנָה֙ יִוָּלֵ֔ד וְאִ֨ם־שָׂרָ֔ה הֲבַת־תִּשְׁעִ֥ים שָׁנָ֖ה תֵּלֵֽד׃ |
Trans. | wayyipōl ’aḇərâām ‘al-pānāyw wayyiṣəḥāq wayyō’mer bəlibwō halləḇen mē’â-šānâ yiûālēḏ wə’im-śārâ hăḇaṯ-tišə‘îm šānâ tēlēḏ: |
Toen viel Abraham op zijn aangezicht, en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een, die honderd jaren oud is, [een kind] geboren worden; en zal Sara, die negentig jaren oud is, baren?
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Toen viel Abraham op zijn aangezicht, en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een, die honderd jaren oud is, [een kind] geboren worden; en zal Sara, die negentig jaren oud is, baren?
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!