G134 αἰνέω
loven, prijzen, lofzingen, beloven, goedkeuren, toestaan
Lukas 2:13 | En van stonde aan was [er] met den engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende: |
Lukas 2:20 | En de herders keerde wederom, verheerlijkende en prijzende God over alles, wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. |
Lukas 19:37 | En als Hij nu genaakte aan den afgang des Olijfbergs, begon al de menigte der discipelen zich te verblijden, en God te loven met grote stemme, vanwege al de krachtige daden, die zij gezien hadden; |
Lukas 24:53 | En zij waren allen tijd in den tempel, lovende en dankende God. Amen. |
Handelingen 2:47 | En prezen God, en hadden genade bij het ganse volk. En de Heere deed dagelijks tot de Gemeente, die zalig werden. |
Handelingen 3:8 | En hij, opspringende, stond en wandelde, en ging met hen in den tempel, wandelende en springende, en lovende God. |
Handelingen 3:9 | En al het volk zag hem wandelen en God loven. |
Romeinen 15:11 | En wederom: Looft den Heere, al gij heidenen, en prijst Hem, al gij volken! |
Openbaring 19:5 | En een stem kwam uit den troon, zeggende: Looft onzen God, gij al Zijn dienstknechten, en gij die Hem vreest, beiden klein en groot! |