Mattheus 4:8 | Wederom nam Hem de duivel mede op een zeer hogen berg, en toonde Hem al de koninkrijken der wereld, en hun heerlijkheid; |
Mattheus 8:4 | En Jezus zeide tot hem: Zie, dat gij [dit] niemand zegt; maar ga heen, toon uzelven den priester, en offer de gave, die Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. |
Mattheus 16:21 | Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen, dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen, en overpriesters, en Schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden. |
Markus 1:44 | En zeide tot hem: Zie, dat gij niemand iets zegt; maar ga heen en vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging, hetgeen Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. |
Markus 14:15 | En hij zal u wijzen een grote opperzaal, toegerust [en] gereed; bereidt het ons aldaar. |
Lukas 4:5 | En als Hem de duivel geleid had op een hogen berg, toonde hij Hem al de koninkrijken der wereld, in een ogenblik tijds. |
Lukas 5:14 | En Hij gebood hem, dat hij het niemand zeggen zou; maar ga heen, [zeide Hij], vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging, gelijk Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. |
Lukas 22:12 | En hij zal u een grote toegeruste opperzaal wijzen, bereidt het aldaar. |
Johannes 2:18 | De Joden antwoordden dan, en zeiden tot Hem: Wat teken toont Gij ons, dat Gij deze dingen doet? |
Johannes 5:20 | Want de Vader heeft den Zoon lief, en toont Hem alles, wat Hij doet; en Hij zal Hem groter werken tonen dan deze, opdat gij u verwondert. |
Johannes 10:32 | Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele treffelijke werken getoond van Mijn Vader; om welk werk van die stenigt gij Mij? |
Johannes 14:8 | Filippus zeide tot Hem: Heere, toon ons den Vader, en het is ons genoeg. |
Johannes 14:9 | Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader? |
Johannes 20:20 | En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn handen en [Zijn] zijde. De discipelen dan werden verblijd, als zij den Heere zagen. |
Handelingen 7:3 | En zeide tot hem: Ga uit uw land en uit uw maagschap, en kom in een land, dat Ik u wijzen zal. |
Handelingen 10:28 | En hij zeide tot hen: Gij weet, hoe het een Joodsen man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; doch God heeft mij getoond, dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten. |
1 Corinthiers 12:31 | Doch ijvert naar de beste gaven; en ik wijs u een weg, die nog uitnemender is. |
1 Timotheus 6:15 | Welke te Zijner tijd vertonen zal de zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen, en Heere der heren; |
Hebreeen 8:5 | Welke het voorbeeld en de schaduw der hemelse dingen dienen, gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, als hij den tabernakel volmaken zou: Want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar de afbeelding, die u op den berg getoond is. |
Jakobus 2:18 | Maar, zal iemand zeggen: Gij hebt het geloof, en ik heb de werken. Toon mij uw geloof uit uw werken, en ik zal u uit mijn werken mijn geloof tonen. |