G1401 δοῦλος
slaaf, lijfeigene

Bijbelteksten

Mattheus 24:46Zalig is die dienstknecht, welken zijn heer, komende, zal vinden alzo doende.
Mattheus 24:48Maar zo die kwade dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen;
Mattheus 24:50Zo zal de heer van dezen dienstknecht komen ten dage, in welken hij [hem] niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet;
Mattheus 25:14Want [het is] gelijk een mens, die buiten 's lands reizende, zijn dienstknechten riep, en gaf hun zijn goederen over.
Mattheus 25:19En na een langen tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten, en hield rekening met hen.
Mattheus 25:21En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! over weinig zijt gij getrouw geweest; over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren.
Mattheus 25:23Zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren.
Mattheus 25:26Maar zijn heer, antwoordende, zeide tot hem: Gij boze en luie dienstknecht! gij wist, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb, en van daar vergader, waar ik niet gestrooid heb.
Mattheus 25:30En werpt den onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis; daar zal wening zijn en knersing der tanden.
Mattheus 26:51En ziet, een van degenen, die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hogepriesters, hieuw zijn oor af.
Markus 10:44En zo wie van u de eerste zal willen worden, die zal aller dienstknecht zijn.
Markus 12:2En als het de tijd was, zond hij een dienstknecht tot de landlieden, opdat hij van de landlieden ontving van de vrucht des wijngaards.
Markus 12:4En hij zond wederom een anderen dienstknecht tot hen, en dien stenigden zij, en wondden hem het hoofd, en zonden [hem] henen, schandelijk behandeld zijnde.
Markus 13:34Gelijk een mens, buitenslands reizende, zijn huis verliet, en zijn dienstknechten macht gaf, en elk zijn werk, en den deurwachter gebood, dat hij zou waken;
Markus 14:47En een dergenen, die daarbij stonden, het zwaard trekkende, sloeg den dienstknecht des hogepriesters, en hieuw hem zijn oor af.
Lukas 2:29Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord;
Lukas 7:2En een dienstknecht van een zeker hoofdman over honderd, die hem zeer waard was, krank zijnde, lag op zijn sterven.
Lukas 7:3En van Jezus gehoord hebbende, zond hij tot Hem de ouderlingen der Joden, Hem biddende, dat Hij wilde komen, en zijn dienstknecht gezond maken.
Lukas 7:8Want ik ben ook een mens, onder de macht [van anderen] gesteld, hebbende krijgsknechten onder mij, en ik zeg tot dezen: Ga, en hij gaat; en tot den anderen: Kom en hij komt; en tot mijn dienstknecht: Doe dat! en hij doet [het].
Lukas 7:10En die gezonden waren, wedergekeerd zijnde in het huis, vonden den kranken dienstknecht gezond.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen