Mattheus 15:27 | En zij zeide: Ja, Heere! doch de hondekens eten ook van de brokjes die er vallen van de tafel hunner heren. |
Mattheus 15:28 | Toen antwoordde Jezus, en zeide tot haar: O vrouw! groot is uw geloof; u geschiede, gelijk gij wilt. En haar dochter werd gezond van diezelfde ure. |
Mattheus 15:32 | En Jezus, Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende, zeide: Ik word innerlijk met ontferming bewogen over de schare, omdat zij nu drie dagen bij Mij gebleven zijn, en hebben niet wat zij eten zouden; en Ik wil hen niet nuchteren van Mij laten, opdat zij op den weg niet bezwijken. |
Mattheus 15:34 | En Jezus zeide tot hen: Hoevele broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven, en weinige visjes. |
Mattheus 16:2 | Maar Hij antwoordde, en zeide tot hen: Als het avond geworden is, zegt gij: Schoon weder; want de hemel is rood; |
Mattheus 16:6 | En Jezus zeide tot hen: Ziet toe, en wacht u van den zuurdesem der Farizeen en Sadduceen. |
Mattheus 16:8 | En Jezus, [dat] wetende, zeide tot hen: Wat overlegt gij bij uzelven, gij kleingelovigen! dat gij geen broden [mede]genomen hebt? |
Mattheus 16:11 | Hoe verstaat gij niet, dat Ik u van geen brood gesproken heb, [als Ik zeide], dat gij u wachten zoudt van den zuurdesem der Farizeen en Sadduceen. |
Mattheus 16:12 | Toen verstonden zij, dat Hij niet gezegd had, dat zij zich wachten zouden van den zuurdesem des broods, maar van de leer der Farizeen en Sadduceen. |
Mattheus 16:14 | En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper; en anderen: Elias; en anderen: Jeremia of een van de profeten. |
Mattheus 16:16 | En Simon Petrus, antwoordende, zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. |
Mattheus 16:17 | En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon, Bar-jona! want vlees en bloed heeft u [dat] niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. |
Mattheus 16:20 | Toen verbood Hij Zijn discipelen, dat zij iemand zeggen zouden, dat Hij was Jezus, de Christus. |
Mattheus 16:23 | Maar Hij, Zich omkerende, zeide tot Petrus: Ga weg achter Mij, satanas! gij zijt Mij een aanstoot, want gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die der mensen zijn. |
Mattheus 16:24 | Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op, en volge Mij. |
Mattheus 17:4 | En Petrus, antwoordende, zeide tot Jezus: Heere! het is goed, dat wij hier zijn; zo Gij wilt, laat ons hier drie tabernakelen maken, voor U een, en voor Mozes een, en een voor Elias. |
Mattheus 17:7 | En Jezus, bij hen komende, raakte hen aan, en zeide: Staat op en vreest niet. |
Mattheus 17:9 | En als zij van de berg afkwamen, gebood hun Jezus, zeggende: Zegt niemand dit gezicht, totdat de Zoon des mensen zal opgestaan zijn uit de doden. |
Mattheus 17:11 | Doch Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Elias zal wel eerst komen, en alles weder oprichten. |
Mattheus 17:13 | Toen verstonden de discipelen dat Hij hun van Johannes de Doper gesproken had. |