Johannes 6:38 | Want Ik ben uit den hemel nedergedaald, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar den wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft. |
Johannes 6:41 | De Joden dan murmureerden over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het Brood, Dat uit den hemel nedergedaald is. |
Johannes 6:42 | En zij zeiden: Is deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan: Ik ben uit den hemel nedergedaald? |
Johannes 6:50 | Dit is het Brood, dat uit den hemel nederdaalt, opdat de mens daarvan ete, en niet sterve. |
Johannes 6:51 | Ik ben dat levende Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het Brood, dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld. |
Johannes 6:58 | Dit is het Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; niet gelijk uw vaders het Manna gegeten hebben, en zijn gestorven. Die dit Brood eet, zal in der eeuwigheid leven. |
Handelingen 7:15 | En Jakob kwam af in Egypte, en stierf, hijzelf en onze vaders. |
Handelingen 7:34 | Ik heb merkelijk gezien de mishandeling Mijns volks, dat in Egypte is, en Ik heb hun zuchten gehoord en ben nedergekomen, om hen daaruit te verlossen; en nu, kom herwaarts, Ik zal u naar Egypte zenden. |
Handelingen 8:15 | Dewelken, afgekomen zijnde, baden voor hen, dat zij den Heiligen Geest ontvangen mochten. |
Handelingen 8:26 | En een engel des Heeren sprak tot Filippus, zeggende: Sta op, en ga heen tegen het zuiden, op den weg, die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza, welke woest is. |
Handelingen 8:38 | En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem. |
Handelingen 10:11 | En hij zag den hemel geopend, en een zeker vat tot hem nederdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier hoeken gebonden, en nedergelaten op de aarde; |
Handelingen 10:20 | Daarom sta op, en ga af, en reis met hen, niet twijfelende; want ik heb hen gezonden. |
Handelingen 10:21 | En Petrus ging af tot de mannen die van Cornelius tot hem gezonden waren, en zeide: Ziet, ik ben het, dien gij zoekt; wat is de oorzaak, waarom gij hier zijt? |
Handelingen 11:5 | Ik was in de stad Joppe, biddende en zag in een vertrekking van zinnen een gezicht, [namelijk] een zeker vat, gelijk een groot linnen laken, nederdalende, bij de vier hoeken nedergelaten uit den hemel, en het kwam tot bij mij; |
Handelingen 14:11 | En de scharen, ziende, hetgeen Paulus gedaan had, verhieven hun stemmen, en zeiden in het Lycaonisch: De goden zijn den mensen gelijk geworden, en tot ons nedergekomen. |
Handelingen 14:25 | En als zij te Perge het Woord gesproken hadden, kwamen zij af naar Attalie. |
Handelingen 16:8 | En zij, Mysie voorbij gereisd zijnde, kwamen af tot Troas. |
Handelingen 18:22 | En als hij te Cesarea was gekomen, ging hij op [naar Jeruzalem], en de Gemeente gegroet hebbende, ging hij af naar Antiochie. |
Handelingen 20:10 | Doch Paulus, afgekomen zijnde, viel op hem, en [hem] omvangende, zeide hij: Weest niet beroerd; want zijn ziel is in hem. |