G2965 κύων
hond

Bijbelteksten

Mattheus 7:6Geeft het heilige den honden niet, noch werpt uw paarlen voor de zwijnen; opdat zij niet te eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden, en [zich] omkerende, u verscheuren.
Lukas 16:21En begeerde verzadigd te worden van de kruimkens, die van de tafel des rijken vielen; maar ook de honden kwamen en lekten zijn zweren.
Filippenzen 3:2Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding.
2 Petrus 2:22Maar hun is overkomen, hetgeen met een waar spreekwoord [gezegd wordt]: De hond is wedergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel; en de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk.
Openbaring 22:15Maar buiten zullen zijn de honden, en de tovenaars, en de hoereerders, en de doodslagers, en de afgodendienaars, en een iegelijk, die de leugen liefheeft, en doet.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel