Handelingen 7:29 | En Mozes vluchtte op dat woord en werd een vreemdeling in het land Madiam, waar hij twee zonen gewon. |
Handelingen 8:21 | Gij hebt geen deel noch lot in dit woord: want uw hart is niet recht voor God. |
Handelingen 8:29 | En de Geest zeide tot Filippus: Ga toe, en voeg u bij dezen wagen. |
Handelingen 10:43 | Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk, die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam. |
Handelingen 13:39 | En [dat] van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door Dezen een iegelijk, die gelooft, gerechtvaardigd wordt. |
Handelingen 15:15 | En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is: |
Handelingen 21:9 | Deze nu had vier dochters, [nog] maagden, die profeteerden. |
Handelingen 23:9 | En er geschiedde een groot geroep; en de Schriftgeleerden van de zijde der Farizeen stonden op, en streden, zeggende: Wij vinden geen kwaad in dezen mens; en indien een geest tot hem gesproken heeft, of een engel, laat ons tegen God niet strijden. |
Handelingen 24:3 | Dat wij grote vrede door u bekomen, en dat [vele] loffelijke diensten deze volke geschieden door uw voorzichtigheid, machtigste Felix, nemen wij ganselijk en overal met alle dankbaarheid aan. |
Handelingen 24:10 | Maar Paulus, als hem de stadhouder gewenkt had, dat hij zou spreken, antwoordde: Dewijl ik weet, dat gij nu vele jaren over dit volk rechter zijt geweest, zo verantwoord ik mijzelven met [des] te beteren moed. |
Handelingen 24:16 | En hierin oefen ik mijzelven, om altijd een onergerlijk geweten te hebben bij God en de mensen. |
Handelingen 25:5 | Die dan, zeide hij, onder u kunnen, dat zij mede afreizen, en zo er iets onbehoorlijks in dezen man is, dat zij hem beschuldigen. |
Romeinen 12:2 | En wordt dezer wereld niet gelijkvormig; maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God zij. |
Romeinen 13:9 | Want dit: Gij zult geen overspel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren; en zo er enig ander gebod is, wordt in dit woord als in een hoofdsom begrepen, [namelijk] in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. |
1 Corinthiers 3:18 | Niemand bedriege zichzelven. Zo iemand onder u dunkt, dat hij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs moge worden. |
1 Corinthiers 4:4 | Want ik ben mijzelven van geen ding bewust; doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; maar Die mij oordeelt, is de Heere. |
1 Corinthiers 7:24 | Een iegelijk, waarin hij geroepen is, broeders, die blijve in hetzelve bij God. |
1 Corinthiers 7:31 | En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij. |
1 Corinthiers 11:22 | Hebt gij dan geen huizen, om er te eten en te drinken? Of veracht gij de Gemeente Gods, en beschaamt gij degenen, die niet hebben? Wat zal ik u zeggen? Zal ik u prijzen? In dezen prijs ik [u] niet. |
1 Corinthiers 14:21 | In de wet is geschreven: Ik zal door lieden van andere talen, en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heere. |