Handelingen 23:18 | Deze dan nam hem en bracht [hem] tot den overste, en zeide: Paulus, de gevangene, heeft mij tot zich geroepen, en begeerd, dat ik dezen jongeling tot u zou brengen, die u wat heeft te zeggen. |
Handelingen 23:35 | Zeide hij: Ik zal u horen, als ook uw beschuldigers hier zullen gekomen zijn. En hij beval, dat hij in het rechthuis van Herodes zou bewaard worden. |
Handelingen 25:5 | Die dan, zeide hij, onder u kunnen, dat zij mede afreizen, en zo er iets onbehoorlijks in dezen man is, dat zij hem beschuldigen. |
Handelingen 25:22 | En Agrippa zeide tot Festus: Ik wilde ook zelf dien mens [wel] horen. En hij zeide: Morgen zult gij hem horen. |
Handelingen 25:24 | En Festus zeide: Koning Agrippa, en gij mannen allen, die met ons [hier] tegenwoordig zijt, gij ziet dezen, van welken mij de ganse menigte der Joden heeft aangesproken, beide te Jeruzalem en hier, roepende, dat hij niet meer behoort te leven. |
Handelingen 26:1 | En Agrippa zeide tot Paulus: Het is u geoorloofd voor uzelven te spreken. Toen strekte Paulus de hand uit, en verantwoordde zich [aldus]: |
Handelingen 26:24 | En als hij deze dingen tot verantwoording sprak, zeide Festus met grote stem: Gij raast, Paulus, de grote geleerdheid brengt u tot razernij! |
Handelingen 26:25 | Maar hij zeide: Ik raas niet, machtigste Festus, maar ik spreek woorden van waarheid en van een gezond verstand; |
Handelingen 26:28 | En Agrippa zeide tot Paulus: Gij beweegt mij bijna een Christen te worden. |
Handelingen 26:32 | En Agrippa zeide tot Festus: Deze mens kon losgelaten worden, indien hij zich op den keizer niet had beroepen. |
Romeinen 3:8 | En [zeggen wij] niet [liever] (gelijk wij gelasterd worden, en gelijk sommigen zeggen, dat wij zeggen): Laat ons het kwade doen, opdat het goede [daaruit] kome? Welker verdoemenis rechtvaardig is. |
1 Corinthiers 6:16 | Of weet gij niet, dat die de hoer aanhangt, een lichaam [met haar] is? Want die twee, zegt Hij, zullen tot een vlees wezen. |
1 Corinthiers 7:29 | Maar dit zeg ik, broeders, dat de tijd voorts kort is; opdat ook die vrouwen hebben, zouden zijn als niet hebbende; |
1 Corinthiers 10:15 | Als tot verstandigen spreek ik; oordeelt gij, hetgeen ik zeg. |
1 Corinthiers 10:19 | Wat zeg ik dan? Dat een afgod iets is, of dat het afgodenoffer iets is? |
1 Corinthiers 15:50 | Doch dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet beerven kunnen, en de verderfelijkheid beerft de onverderfelijkheid niet. |
2 Corinthiers 10:10 | Want de brieven (zeggen zij) zijn wel gewichtig en krachtig; maar de tegenwoordigheid des lichaams is zwak, en de rede is verachtelijk. |
Hebreeen 8:5 | Welke het voorbeeld en de schaduw der hemelse dingen dienen, gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, als hij den tabernakel volmaken zou: Want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar de afbeelding, die u op den berg getoond is. |