G5711

Bijbelteksten

Lukas 8:19En Zijn moeder en [Zijn] broeders kwamen tot Hem, en konden bij Hem niet komen, vanwege de schare.
Lukas 8:38En de man, van welken de duivelen uitgevaren waren, bad Hem, dat hij mocht bij Hem zijn. Maar Jezus liet hem van Zich gaan, zeggende:
Lukas 9:6En zij, uitgaande, doorgingen al de vlekken, verkondigende het Evangelie, en genezende [de zieken] overal.
Lukas 9:11En de scharen, [dat] verstaande, volgden Hem; en Hij ontving ze, en sprak tot hen van het Koninkrijk Gods; en die genezing van node hadden, maakte Hij gezond.
Lukas 9:45Maar zij verstonden dit woord niet, en het was voor hen verborgen, alzo dat zij het niet begrepen; en zij vreesden van dat woord Hem te vragen.
Lukas 12:17En hij overleide bij zichzelven, zeggende: Wat zal ik doen, want ik heb niet, waarin ik mijn vruchten zal verzamelen.
Lukas 13:22En Hij reisde van de ene stad en vlek tot de andere, lerende, en richtende [Zijn] reis naar Jeruzalem.
Lukas 14:25En vele scharen gingen met Hem; en Hij, Zich omkerende, zeide tot hen:
Lukas 15:26En tot zich geroepen hebbende een van de knechten, vraagde, wat dat mocht zijn.
Lukas 17:11En het geschiedde, als Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij door het midden van Samaria en Galilea ging.
Lukas 18:3En er was een zekere weduwe in dezelfde stad, en zij kwam tot hem, zeggende: Doe mij recht tegen mijn wederpartij.
Lukas 18:11De Farizeer, staande, bad dit bij zichzelven: O God! ik dank U, dat ik niet ben gelijk de anderen mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspelers; of ook gelijk deze tollenaar.
Lukas 18:35En het geschiedde, als Hij nabij Jericho kwam, dat een zeker blinde aan den weg zat, bedelende.
Lukas 18:36En deze, horende de schare voorbijgaan, vraagde, wat dat ware.
Lukas 19:1En [Jezus], ingekomen zijnde, ging door Jericho.
Lukas 19:3En zocht Jezus te zien, wie Hij was; en kon niet vanwege de schare, omdat hij klein van persoon was.
Lukas 19:21Want ik vreesde u, omdat gij een straf mens zijt; gij neemt weg, wat gij niet gelegd hebt, en gij maait, wat gij niet gezaaid hebt.
Lukas 19:28En dit gezegd hebbende, reisde Hij voor [hen] heen, en ging op naar Jeruzalem.
Lukas 20:14Maar als de landlieden hem zagen, overleiden zij onder elkander, en zeiden: Deze is de erfgenaam; komt, laat ons hem doden, opdat de erfenis onze worde.
Lukas 21:37Des daags nu was Hij lerende in de tempel; maar des nacht ging Hij uit, en vernachtte op den berg, genaamd den Olijf[berg].

Mede mogelijk dankzij

TuinTuin