H199 אוּלָם
nochtans, nochtans, zekerlijk, waarlijk, daarentegen, evenwel, echter, gewisselijk, toch, maar, doch
Genesis 28:19 | En hij noemde den naam dier plaats Beth-el; daar toch de naam dier stad te voren was Luz. |
Genesis 48:19 | Maar zijn vader weigerde het, en zeide: Ik weet het, mijn zoon! ik weet het; hij zal ook tot een volk worden, en hij zal ook groot worden; maar nochtans zal zijn kleinste broeder groter worden dan hij, en zijn zaad zal een volle menigte van volkeren worden. |
Exodus 9:16 | Maar waarlijk, daarom heb Ik u verwekt, opdat Ik Mijn kracht [aan] u betoonde, en opdat men Mijn Naam vertelle op de ganse aarde. |
Numeri 14:21 | Doch zekerlijk, [zowaarachtigals] Ik leef, zo zal de ganse aarde met de heerlijkheid des HEEREN vervuld worden! |
Richteren 18:29 | En zij noemden den naam der stad Dan, naar den naam huns vaders Dan, die aan Israel geboren was; hoewel de naam dezer stad te voren Lais was. |
1 Samuel 20:3 | Toen zwoer David verder, en zeide: Uw vader weet zeer wel, dat ik genade in uw ogen gevonden heb; daarom heeft hij gezegd: Dat Jonathan dit niet wete, opdat hij zich niet bekommere; en zekerlijk, [zo waarachtig als] de HEERE leeft, en uw ziel leeft, er is maar als een schrede tussen mij en tussen den dood! |
1 Samuel 25:34 | Want voorzeker, [het is zo waarachtig als] de HEERE, de God Israels, leeft, Die mij verhinderd heeft, van u kwaad te doen, dat, ten ware dat gij u gehaast hadt, en mij tegemoet gekomen waart, zo ware van Nabal niemand, die mannelijk is, overgebleven tot het morgenlicht! |
1 Koningen 20:23 | Want de knechten van den koning van Syrie hadden tot hem gezegd: Hun goden zijn berggoden, daarom zijn zij sterker geweest dan wij; maar zeker, laat ons tegen hen op het effen veld strijden, zo wij niet sterker zijn dan zij! |
Job 1:11 | Maar toch strek nu Uw hand uit, en tast aan alles, wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen? |
Job 2:5 | Doch strek nu Uw hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen! |
Job 5:8 | Doch ik zou naar God zoeken, en tot God mijn aanspraak richten; |
Job 11:5 | Maar gewisselijk, och, of God sprak, en Zijn lippen tegen u opende; |
Job 12:7 | En waarlijk, vraag toch de beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven. |
Job 13:3 | Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust [mij] te verdedigen voor God. |
Job 13:4 | Want gewisselijk, gij zijt leugenstoffeerders; gij allen zijt nietige medicijnmeesters. |
Job 14:18 | En voorwaar, een berg vallende vergaat, en een rots wordt versteld uit haar plaats; |
Job 17:10 | Maar toch gij allen, keert weder, en komt nu; want ik vind onder u geen wijze. |
Job 33:1 | En gewisselijk, o Job! hoor toch mijn redenen, en neem al mijn woorden ter ore. |
Micha 3:8 | Maar waarlijk, ik ben vol krachts van den Geest des HEEREN; en [vol] van gericht en dapperheid, om Jakob te verkondigen zijn overtreding, en Israel zijn zonde. |