H270 אָחַז
vatten, houden, betimmeren, aanhangen, vasthouden, grijpen
Job 30:16 | Daarom stort zich nu mijn ziel in mij uit; de dagen des druks grijpen mij aan. |
Job 38:13 | Opdat hij de einden der aarde vatten zou; en de goddelozen uit haar uitgeschud zouden worden? |
Psalm 48:7 | Beving greep hen aldaar aan, smart als van een barende [vrouw]. |
Psalm 56:1 | Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath. |
Psalm 73:23 | Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; |
Psalm 77:5 | Gij hieldt mijn ogen wakende; ik was verslagen, en sprak niet. |
Psalm 119:53 | Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. |
Psalm 137:9 | Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens grijpen, en aan de steenrots verpletteren zal. |
Psalm 139:10 | Ook daar zou Uw hand mij geleiden, en Uw rechterhand zou mij houden. |
Prediker 2:3 | Ik heb in mijn hart nagespeurd, om mijn vlees op te houden in den wijn, (nochtans leidende mijn hart in wijsheid) en om de dwaasheid vast te houden, totdat ik zou zien wat den kinderen der mensen het best ware, dat zij doen zouden onder den hemel, [gedurende] het getal der dagen huns levens. |
Prediker 7:18 | Het is goed, dat gij daaraan vasthoudt, en trek ook uw hand van dit niet af; want die God vreest, dien ontgaat dat al. |
Prediker 9:12 | Dat ook de mens zijn tijd niet weet, gelijk de vissen, die gevangen worden met het boze net; en gelijk de vogelen, die gevangen worden met den strik; gelijk die, [alzo] worden de kinderen der mensen verstrikt, ter bozer tijd, wanneer derzelve haastelijk over hen valt. |
Hooglied 2:15 | Vangt gijlieden ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven, want onze wijngaarden [hebben] jonge druifjes. |
Hooglied 3:4 | Toen ik een weinigje van hen weggegaan was, vond ik Hem, Dien mijn ziel liefheeft; ik hield Hem vast, en liet Hem niet gaan, totdat ik Hem in mijner moeders huis gebracht had, en in de binnenste kamer van degene, die mij gebaard heeft. |
Hooglied 3:8 | Die altemaal zwaarden houden, geleerd ten oorlog, elk hebbende zijn zwaard aan zijn heup, vanwege den schrik des nachts. |
Hooglied 7:8 | Ik zeide: Ik zal op den palmboom klimmen, ik zal zijn takken grijpen; zo zullen dan uw borsten zijn als [druif]trossen aan den wijnstok, en de reuk van uw neus als appelen. |
Jesaja 5:29 | Hun gebrul zal zijn als van een ouden leeuw, en zij zullen brullen als de jonge leeuwen, en zij zullen briesen, en den roof aangrijpen en wegvoeren; en er zal geen verlosser zijn. |
Jesaja 13:8 | En zij zullen verschrikt worden, smarten en weeen zullen hen aangrijpen, zij zullen bang zijn als een barende vrouw; een iegelijk zal over zijn naaste verbaasd zijn; hun aangezichten zullen vlammende aangezichten zijn. |
Jesaja 21:3 | Daarom zijn mijn lendenen vol van grote krankheid, bange weeen hebben mij aangegrepen, gelijk de bange weeen van een, die baart; ik krom mij van horen, ik word ontsteld van het aanzien. |
Jesaja 33:14 | De zondaren te Sion zijn verschrikt; beving heeft de huichelaren aangegrepen; [zij zeggen:] Wie is er onder ons, die bij een verterend vuur wonen kan? Wie is er onder ons, die bij een eeuwigen gloed wonen kan? |