Job 26:1 | Maar Job antwoordde en zeide: |
Job 27:1 | En Job ging voort zijn spreuk op te heffen, en zeide: |
Job 29:1 | En Job ging voort zijn spreuk op te heffen, en zeide: |
Job 31:40 | Dat voor tarwe distelen voortkomen, en voor gerst stinkkruid! De woorden van Job hebben een einde. |
Job 32:1 | Toen hielden de drie mannen op van Job te antwoorden, dewijl hij in zijn ogen rechtvaardig was. |
Job 32:2 | Zo ontstak de toorn van Elihu, den zoon van Baracheel, den Buziet, van het geslacht van Ram; tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijn ziel meer rechtvaardigde dan God. |
Job 32:3 | Zijn toorn ontstak ook tegen zijn drie vrienden, omdat zij, geen antwoord vindende, nochtans Job verdoemden. |
Job 32:4 | Doch Elihu had gewacht op Job in het spreken, omdat zij ouder van dagen waren dan hij. |
Job 32:12 | Als ik nu acht op u gegeven heb, ziet, er is niemand, die Job overreedde, die uit ulieden zijn redenen beantwoordde; |
Job 33:1 | En gewisselijk, o Job! hoor toch mijn redenen, en neem al mijn woorden ter ore. |
Job 33:31 | Merk op, o Job! Hoor naar mij; zwijg, en ik zal spreken. |
Job 34:5 | Want Job heeft gezegd: Ik ben rechtvaardig, en God heeft mijn recht weggenomen. |
Job 34:7 | Wat man is er, gelijk Job? Hij drinkt de bespotting in als water; |
Job 34:35 | [Dat] Job niet met wetenschap gesproken heeft, en zijn woorden niet met kloek verstand geweest zijn. |
Job 34:36 | Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot het einde toe, om [zijner] antwoorden wil onder de ongerechtige lieden. |
Job 35:16 | Zo heeft Job in ijdelheid zijn mond geopend, [en] zonder wetenschap woorden vermenigvuldigd. |
Job 37:14 | Neem dit, o Job, ter ore; sta, en aanmerk de wonderen Gods. |
Job 38:1 | Daarna antwoordde de HEERE Job uit een onweder, en zeide: |
Job 39:34 | En de HEERE antwoordde Job, en zeide: |
Job 39:36 | Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide: |