H1157 בְּעַד
toe-, ten, over, voor, door, tussen, aan, om, naast, om (heen), van, door (heen)

Bijbelteksten

2 Kronieken 34:21Gaat heen, vraagt den HEERE voor mij, en voor het overgeblevene in Israel en in Juda, over de woorden dezes boeks, dat gevonden is; want de grimmigheid des HEEREN is groot, die over ons uitgegoten is, omdat onze vaders niet hebben gehouden het woord des HEEREN, om te doen naar al hetgeen in dat boek geschreven is.
Job 1:10Hebt Gij niet een betuining gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor al wat hij heeft rondom? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn vee is [in menigte] uitgebroken in den lande.
Job 2:4Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.
Job 3:23Aan den man, wiens weg verborgen is, en dien God overdekt heeft?
Job 6:22Heb ik gezegd: Brengt mij, en geeft geschenken voor mij van uw vermogen?
Job 9:7Die de zon gebiedt, en zij gaat niet op; en verzegelt de sterren;
Job 22:13Daarom zegt gij: Wat weet er God van? Zal Hij door de donkerheid oordelen?
Job 42:8Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.
Job 42:10En de HEERE wendde de gevangenis van Job, toen hij gebeden had voor zijn vrienden; en de HEERE vermeerderde al hetgeen Job gehad had tot dubbel zoveel.
Psalm 3:4Doch Gij, HEERE! zijt een Schild voor mij, mijn eer, en Die mijn hoofd opheft.
Psalm 72:15En hij zal leven; en men zal hem geven van het goud van Scheba, en men zal geduriglijk voor hem bidden; den gansen dag zal men hem zegenen.
Psalm 138:8De HEERE zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, HEERE! is in der eeuwigheid; en laat niet varen de werken Uwer handen.
Psalm 139:11Indien ik zeide: De duisternis zal mij immers bedekken; dan is de nacht een licht om mij.
Spreuken 6:26Want door een vrouw, [die] een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel.
Spreuken 7:6Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit;
Spreuken 20:16Als [iemand voor] een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed; en pand hem voor de onbekenden.
Spreuken 27:13Als [iemand voor] een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende [vrouw].
Hooglied 4:1Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin! zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven[ogen] tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten, die [het gras] van den berg Gileads afscheren.
Hooglied 4:3Uw lippen zijn als een scharlaken snoer, en uw spraak is liefelijk; de slaap uws hoofds is als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten.
Hooglied 6:7Uw wangen zijn als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten.

Mede mogelijk dankzij

Hadderech