Exodus 29:14 | Maar het vlees des vars, en zijn vel, en zijn drek, zult gij met vuur verbranden, buiten het leger; het is een zondoffer. |
Exodus 29:31 | Gij zult den ram der vulling nemen, en gij zult zijn vlees in de heilige plaats zieden. |
Exodus 29:32 | Aaron nu en zijn zonen zullen het vlees van dezen ram eten, en het brood, dat in den korf zal zijn, bij de deur van de tent der samenkomst. |
Exodus 29:34 | En indien er [wat] overblijven zal van het vlees der vulofferen, of van dit brood, tot aan den morgen, zo zult gij het overgeblevene met vuur verbranden; het zal niet gegeten worden, want het is heilig. |
Exodus 30:32 | Op geens mensen vlees zal men ze gieten; gij zult ook naar haar maaksel geen dergelijke maken; het is heiligheid, zij zal ulieden heiligheid zijn. |
Leviticus 4:11 | Maar de huid van dien var, en al zijn vlees, met zijn hoofd en met zijn schenkelen, en zijn ingewand, en zijn mest; |
Leviticus 6:10 | En de priester zal zijn linnen kleed aantrekken, en de linnen onderbroek over zijn vlees aantrekken, en zal de as opnemen, als het vuur het brandoffer op het altaar zal verteerd hebben, en zal die bij het altaar leggen. |
Leviticus 6:27 | Al wat deszelfs vlees zal aanroeren, zal heilig zijn; zo wie van zijn bloed op een kleed zal gesprengd hebben, dat, waarop hij gesprengd zal hebben, zult gij in de heilige plaats wassen. |
Leviticus 7:15 | Maar het vlees van het lofoffer zijns dankoffers zal op den dag van deszelfs offerande gegeten worden; daarvan zal men niet tot den morgen overlaten. |
Leviticus 7:17 | Wat nog van het vlees des slachtoffers overgebleven is, zal op den derden dag met vuur verbrand worden; |
Leviticus 7:18 | Want zo enigszins van dat vlees zijns dankoffers op den derden dag gegeten wordt, die dat geofferd heeft, zal niet aangenaam zijn; het zal hem niet toegerekend worden, het zal een afgrijselijk ding zijn; en de ziel, die daarvan eet, zal haar ongerechtigheid dragen. |
Leviticus 7:19 | En het vlees, dat iets onreins aangeroerd zal hebben, zal niet gegeten worden; met vuur zal het verbrand worden; maar aangaande het [andere] vlees, dat vlees zal een ieder, die rein is, mogen eten. |
Leviticus 7:20 | Doch als een ziel het vlees van het dankoffer, hetwelk des HEEREN is, gegeten zal hebben, en haar onreinigheid aan haar is, zo zal die ziel uit haar volken uitgeroeid worden. |
Leviticus 7:21 | En wanneer een ziel iets onreins zal aangeroerd hebben, [als] de onreinigheid des mensen, of het onreine vee, of enig onrein verfoeisel, en zal van het vlees des dankoffers, hetwelk des HEEREN is, gegeten hebben, zo zal die ziel uit haar volken uitgeroeid worden. |
Leviticus 8:17 | Maar den var met zijn huid, en zijn vlees, en zijn mest, heeft hij buiten het leger met vuur verbrand, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. |
Leviticus 8:31 | En Mozes zeide tot Aaron en tot zijn zonen: Ziedt dat vlees voor de deur van de tent der samenkomst, en eet hetzelve daar, mitsgaders het brood, dat in den korf des vuloffers is; gelijk als ik geboden heb, zeggende: Aaron en zijn zonen zullen dat eten. |
Leviticus 8:32 | Maar het overige van het vlees en van het brood zult gij met vuur verbranden. |
Leviticus 9:11 | Doch het vlees, en de huid verbrandde hij met vuur buiten het leger. |
Leviticus 11:8 | Van hun vlees zult gij niet eten, en hun dood aas niet aanroeren, zij zullen u onrein zijn. |
Leviticus 11:11 | Ja, een verfoeisel zullen zij u zijn; van hun vlees zult gij niet eten, en hun dood aas zult gij verfoeien. |