H1431 גָּדַל
groot worden, groot maken, groot zijn, grote, verheffen (zich), opvoeden, opgroeien
Psalm 69:31 | Ik zal Gods Naam prijzen met gezang, en Hem met dankzegging grootmaken. |
Psalm 70:5 | Laat in U vrolijk en verblijd zijn allen, die U zoeken; laat de liefhebbers Uws heils geduriglijk zeggen: God zij groot gemaakt! |
Psalm 92:6 | O HEERE! hoe groot zijn Uw werken! zeer diep zijn Uw gedachten. |
Psalm 104:1 | Loof den HEERE, mijn ziel! O HEERE, mijn God! Gij zijt zeer groot, Gij zijt bekleed met majesteit en heerlijkheid. |
Psalm 126:2 | Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: De HEERE heeft grote dingen aan dezen gedaan. |
Psalm 126:3 | De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan; [dies] zijn wij verblijd. |
Psalm 138:2 | Ik zal mij nederbuigen naar het paleis Uwer heiligheid, en ik zal Uw Naam loven, om Uw goedertierenheid en om Uw waarheid; want Gij hebt vanwege Uw gansen Naam Uw woord groot gemaakt. |
Psalm 144:12 | Opdat onze zonen zijn als planten, welke groot geworden zijn in hun jeugd; onze dochters als hoekstenen, uitgehouwen naar de gelijkenis van een paleis. |
Prediker 1:16 | Ik sprak met mijn hart, zeggende: Zie, ik heb wijsheid vergroot en vermeerderd, boven allen, die voor mij te Jeruzalem geweest zijn; en mijn hart heeft veel wijsheid en wetenschap gezien. |
Prediker 2:4 | Ik maakte mij grote werken, ik bouwde mij huizen, ik plantte mij wijngaarden. |
Prediker 2:9 | En ik werd groot, en nam toe, meer dan iemand, die voor mij te Jeruzalem geweest was; ook bleef mijn wijsheid mij bij. |
Jesaja 1:2 | Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden. |
Jesaja 9:2 | Gij hebt dit volk vermenigvuldigd, [maar] Gij hebt de blijdschap niet groot gemaakt; zij zullen [nochtans] blijde wezen voor Uw aangezicht, gelijk men zich verblijdt in den oogst, gelijk men verheugd is, wanneer men de buit uitdeelt. |
Jesaja 10:15 | Zal een bijl zich beroemen tegen dien, die daarmede houwt? Zal een zaag pochen tegen dien, die ze trekt? Alsof een staf bewoog degenen, die hem opheffen? Als men een stok opheft, is het geen hout? |
Jesaja 23:4 | Word beschaamd, o Sidon! want de zee spreekt, [ja,] de sterkte der zee, zeggende: Ik heb geen barensnood gehad, ik heb ook niet gebaard, en ik heb geen jongelingen groot gemaakt, [en] geen jonge dochters opgebracht. |
Jesaja 28:29 | Zulks komt ook voort van den HEERE der heirscharen; Hij is wonderlijk van raad, Hij is groot van daad. |
Jesaja 42:21 | De HEERE had lust [aan hem], om Zijner gerechtigheid wil; Hij maakte [hem] groot [door] de wet, en Hij maakte [hem] heerlijk. |
Jesaja 44:14 | Als hij zich cederen afhouwt, zo neemt hij een cypressenboom of een eik, en hij versterkt zich onder de bomen des wouds; hij plant een olmboom, en de regen maakt [dien] groot. |
Jesaja 49:21 | En gij zult zeggen in uw hart: Wie heeft mij dezen gegenereerd, aangezien ik van kinderen beroofd en eenzaam was? Ik was in de gevangenis gegaan, en weggeweken; wie heeft mij dan deze opgevoed? Ziet, ik was alleen overgelaten, waar waren dezen? |
Jesaja 51:18 | Er is niemand van al de kinderen, [die] zij gebaard heeft, die haar zachtjes leidt; en niemand van al de kinderen, [die] zij opgevoed heeft, die haar bij de hand grijpt. |