H1486 גּוֹרָל
erfdeel, loten(ww), lot, bij loting, het toebedeelde gebied

Bijbelteksten

1 Kronieken 24:7Het eerste lot nu ging uit voor Jojarib, het tweede voor Jedaja,
1 Kronieken 24:31En zij wierpen ook loten, nevens hun broederen, de zonen van Aaron, voor het aangezicht van den koning David, en Zadok, en Achimelech, en van de hoofden der vaderen onder de priesteren en onder de Levieten; het hoofd der vaderen tegen zijn kleinsten broeder.
1 Kronieken 25:8En zij wierpen de loten over de wacht, tegen elkander, zo de kleinen, als de groten, den meester met den leerling.
1 Kronieken 25:9Het eerste lot nu ging uit voor Asaf, [namelijk] voor Jozef. Het tweede voor Gedalja; hij en zijn broederen, en zijn zonen, waren twaalf.
1 Kronieken 26:13En zij wierpen de loten, zo de kleinen als de groten, naar hun vaderlijke huizen, tot elke poort.
1 Kronieken 26:14Het lot nu tegen het oosten viel op Salemja; maar voor zijn zoon Zecharja, die een verstandig raadsman was, wierp men de loten, en zijn lot is uitgekomen tegen het noorden;
Nehemia 10:34Ook wierpen wij de loten, onder de priesters, de Levieten en het volk, over het offer van het hout, dat men brengen zou ten huize onzes Gods, naar het huis onzer vaderen, op bestemde tijden, jaar op jaar, om te branden op het altaar des HEEREN, onzes Gods, gelijk het in de wet geschreven is;
Nehemia 11:1Voorts woonden de oversten des volks te Jeruzalem; maar het overige des volks wierpen loten, om uit tien een uit te brengen, die in de heilige stad Jeruzalem zou wonen, en negen delen in de [andere] steden.
Esther 3:7In de eerste maand (deze is de maand Nisan) in het twaalfde jaar van den koning Ahasveros, wierp men het Pur, dat is, het lot, voor Hamans aangezicht, van dag tot dag, en van maand [tot maand], tot de twaalfde maand toe; deze is de maand Adar.
Esther 9:24Omdat Haman, de zoon van Hammedatha, den Agagiet, aller Joden vijand, tegen de Joden gedacht had hen om te brengen; en dat hij het Pur, dat is, het lot had geworpen, om hen te verslaan, en om hen om te brengen.
Psalm 16:5De HEERE is het deel mijner erve, en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot.
Psalm 22:19Zij delen mijn klederen onder zich, en werpen het lot over mijn gewaad.
Psalm 125:3Want de scepter der goddeloosheid zal niet rusten op het lot der rechtvaardigen; opdat de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken tot onrecht.
Spreuken 1:14Gij zult uw lot midden onder ons werpen; wij zullen allen een buidel hebben.
Spreuken 16:33Het lot wordt in den schoot geworpen; maar het gehele beleid daarvan is van den HEERE.
Spreuken 18:18Het lot doet de geschillen ophouden, en maakt scheiding tussen machtigen.
Jesaja 17:14Ten tijde des avonds, ziet, zo is er verschrikking, eer het morgen is, is hij er niet meer. Dit is het deel dergenen, die ons beroven, en het lot dergenen, die ons plunderen.
Jesaja 34:17Want Hij Zelf heeft voor hen het lot geworpen, en Zijn hand heeft het hun uitgedeeld met het richtsnoer; tot in der eeuwigheid zullen zij dat erfelijk bezitten, van geslacht tot geslacht zullen zij daarin wonen.
Jesaja 57:6Aan de gladde [stenen] der beken is uw deel, die, die zijn uw lot; ook stort gij denzelven drankoffer uit, gij offert hun spijsoffer; zou Ik Mij over deze dingen troosten laten?
Jeremia 13:25Dit zal uw lot, het deel uwer maten zijn van Mij, spreekt de HEERE; gij, die Mij hebt vergeten, en op leugen vertrouwt.

Mede mogelijk dankzij