Numeri 23:7 | Toen hief hij zijn spreuk op, en zeide: Uit Syrie heeft mij Balak, de koning der Moabieten, laten halen, van het gebergte tegen het oosten, [zeggende]: Kom, vervloek mij Jakob, en kom, scheld Israel! |
Numeri 23:13 | Toen zeide Balak tot hem: Kom toch met mij aan een andere plaats, van waar gij hem zult zien; gij zult niet dan zijn einde zien, maar hem niet ganselijk zien; en vervloek hem mij van daar! |
Numeri 23:27 | Verder zeide Balak tot Bileam: Kom toch, ik zal u aan een andere plaats medenemen; misschien zal het recht zijn in de ogen van dien God, dat gij het mij van daar vervloekt. |
Numeri 24:1 | Toen Bileam zag, dat het goed was in de ogen des HEEREN, dat hij Israel zegende, zo ging hij ditmaal niet heen, gelijk meermalen, tot de toverijen; maar hij stelde zijn aangezicht naar de woestijn. |
Numeri 24:14 | En nu, zie, ik ga tot mijn volk; kom, ik zal u raad geven, [en zeggen] wat dit volk uw volk doen zal in de laatste dagen. |
Numeri 24:25 | Toen stond Bileam op, en ging heen, en keerde weder tot zijn plaats. Balak ging ook zijn weg. |
Numeri 32:39 | En de kinderen van Machir, den zoon van Manasse, gingen naar Gilead, en namen dat in, en zij verdreven de Amorieten, die daarin waren, uit de bezitting. |
Numeri 32:41 | Jair nu, de zoon van Manasse, ging heen en nam hunlieder dorpen in, en hij noemde die Havvoth-jair. |
Numeri 32:42 | En Nobah ging heen, en nam Kenath in, met haar onderhorige plaatsen, en noemde ze Nobah naar zijn naam. |
Numeri 33:8 | En zij verreisden van Hachiroth, en gingen over, door het midden van de zee, naar de woestijn, en zij gingen drie dagreizen in de woestijn Etham, en legerden zich in Mara. |
Deuteronomium 1:19 | Toen vertogen wij van Horeb, en doorwandelden die gans grote en vreselijke woestijn, die gij gezien hebt, op den weg van het gebergte der Amorieten, gelijk de HEERE, onze God, ons geboden had; en wij kwamen tot Kades-barnea. |
Deuteronomium 1:30 | De HEERE, uw God, Die voor uw aangezicht wandelt, Die zal voor u strijden, naar alles, wat Hij bij u voor uw ogen gedaan heeft in Egypte. |
Deuteronomium 1:31 | En in de woestijn, waar gij gezien hebt, dat de HEERE uw God, u daarin gedragen heeft, als een man zijn zoon draagt, op al den weg, dien gij gewandeld hebt, totdat gij kwaamt aan deze plaats. |
Deuteronomium 1:33 | Die voor uw aangezicht op den weg wandelde, om u de plaats uit te zien, waar gij zoudt legeren; des nachts in het vuur, opdat Hij u den weg wees, waarin gij zoudt gaan, en des daags in de wolk. |
Deuteronomium 2:7 | Want de HEERE, uw God, heeft u gezegend in al het werk uwer hand; Hij kent uw wandelen door deze zo grote woestijn; deze veertig jaren is de HEERE, uw God, met u geweest; geen ding heeft u ontbroken. |
Deuteronomium 2:14 | De dagen nu, die wij gewandeld hebben van Kades-barnea, totdat wij over de beek Zered getogen zijn, waren acht en dertig jaren; totdat het ganse geslacht der krijgslieden uit het midden der heirlegers verteerd was, gelijk de HEERE hun gezworen had. |
Deuteronomium 2:27 | Laat mij door uw land doortrekken; ik zal alleenlijk langs den weg voorttrekken; ik zal noch ter rechter- noch ter linkerhand uitwijken. |
Deuteronomium 4:3 | Uw ogen hebben gezien, wat God om Baal-peor gedaan heeft; want alle man, die Baal-peor navolgde, dien heeft de HEERE, uw God, uit het midden van u verdaan. |
Deuteronomium 5:30 | Ga, zeg hun: Keert weder naar uw tenten. |
Deuteronomium 5:33 | In al den weg, dien de HEERE, uw God, u gebiedt, zult gij gaan; opdat gij leeft, en dat het u welga, en gij de dagen verlengt in het land, dat gij erven zult. |