Jeremia 41:14 | En al het volk, dat Ismael van Mizpa gevankelijk had weggevoerd, wendde zich om; en zij keerden zich en gingen over tot Johanan, den zoon van Kareah. |
Jeremia 41:15 | Doch Ismael, de zoon van Nethanja, ontkwam van Johanans aangezicht, met acht mannen, en hij toog tot de kinderen Ammons. |
Jeremia 41:17 | En zij togen henen, en sloegen zich neder te Geruth-chimham, dat bij Bethlehem is, om voort te trekken, dat zij in Egypte kwamen. |
Jeremia 42:3 | Dat ons de HEERE, uw God, bekend make den weg, dien wij zullen ingaan, en de zaak, die wij zullen doen. |
Jeremia 44:3 | Vanwege hun boosheid, die zij gedaan hebben, om Mij te tergen, gaande om te roken [en] andere goden te dienen, die zij niet kenden, zij, gij, noch uw vaders. |
Jeremia 44:10 | Zij zijn tot op dezen dag [nog] niet verbrijzeld [van hart], en zij hebben niet gevreesd, noch gewandeld in Mijn wet en in Mijn inzettingen, die Ik voor ulieder aangezicht en voor het aangezicht uwer vaderen gegeven heb. |
Jeremia 44:23 | Vanwege dat gij gerookt hebt, en dat gij tegen den HEERE gezondigd hebt, en des HEEREN stem niet gehoorzaam zijt geweest, en in Zijn wet en in Zijn inzettingen, en in Zijn getuigenissen niet hebt gewandeld; daarom is u dit kwaad wedervaren, gelijk het is te dezen dage. |
Jeremia 45:5 | En zoudt gij u grote dingen zoeken? Zoek ze niet; want zie, Ik breng een kwaad over alle vlees, spreekt de HEERE; maar Ik zal u uw ziel tot een buit geven, in alle plaatsen, waar gij zult henentrekken. |
Jeremia 46:22 | Haar stem zal gaan als van een slang; want zij zullen met krijgsmacht daarhenen trekken, en tot haar met bijlen komen, gelijk houthouwers. |
Jeremia 48:2 | Moabs roem van Hesbon is er niet meer; zij hebben kwaad tegen haar gedacht, [zeggende:] Komt, en laat ons haar uitroeien, dat zij geen volk [meer] zij; ook gij, o Madmen! zult nedergehouwen worden, het zwaard zal achter u heengaan. |
Jeremia 48:11 | Moab is van zijn jeugd aan gerust geweest, en hij heeft op zijn heffe stil gelegen, en is van vat in vat niet geledigd, en heeft niet gewandeld in gevangenis; daarom is zijn smaak in hem gebleven, en zijn reuk niet veranderd. |
Jeremia 49:3 | Huil, o Hesbon! want Ai is verstoord; krijt, gij dochteren van Rabba, gordt zakken aan, drijft misbaar, en loopt om bij de tuinen; want Malcham zal wandelen in gevangenis, zijn priesteren en zijn vorsten te zamen. |
Jeremia 50:3 | Want een volk komt tegen haar op van het noorden; dat zal haar land zetten in verwoesting, dat er geen inwoner in zal zijn; van de mensen aan tot de beesten toe zijn zij weggezworven, doorgegaan! |
Jeremia 50:4 | In dezelve dagen en ter zelver tijd, spreekt de HEERE, zullen de kinderen Israels komen, zij en de kinderen van Juda te zamen; wandelende en wenende zullen zij henengaan, en den HEERE, hun God, zoeken. |
Jeremia 50:6 | Mijn volk waren verloren schapen, hun herders hadden hen verleid, zij hadden hen gevoerd [naar] de bergen, zij gingen van berg tot heuvel, zij vergaten hun legering. |
Jeremia 51:9 | Wij hebben Babel gemeesterd, maar zij is niet genezen; verlaat haar [dan], en laat ons een iegelijk in zijn land trekken; want haar oordeel reikt tot aan den hemel, en is verheven tot aan de bovenste wolken. |
Jeremia 51:50 | Gij ontkomenen van het zwaard, gaat weg, en blijft niet staan; gedenkt des HEEREN van verre, en laat Jeruzalem in ulieder hart opkomen. |
Jeremia 51:59 | Het woord, dat de profeet Jeremia beval aan Seraja, den zoon van Nerija, den zoon van Machseja, als hij van Zedekia, den koning van Juda, naar Babel toog, in het vierde jaar zijner regering; en Seraja was een vreemdzaam vorst. |
Jeremia 52:7 | Toen werd de stad doorgebroken, en al de krijgslieden vloden, en trokken uit des nachts, uit de stad, door den weg der poort tussen de twee muren, die aan des konings hof waren (de Chaldeen nu waren tegen de stad rondom), en zij togen [door] den weg des vlakken velds. |
Jeremia 52:26 | Als Nebuzaradan, de overste der trawanten, dezen genomen had, zo bracht hij hen tot den koning van Babel naar Ribla. |