H2088 זֶה
deze (man), hier, van hier, dezen zelfden, die, dat, dit, deze, nu
Genesis 38:28 | En het geschiedde, als zij baarde, dat [een] de hand uitgaf; en de vroedvrouw nam dezelve, en zij bond een scharlaken [draad] om zijn hand, zeggende: Deze komt het eerst uit. |
Genesis 39:9 | Niemand is groter in dit huis dan ik, en hij heeft voor mij niets onthouden, dan u, daarin dat gij zijn huisvrouw zijt; hoe zoude ik dan dit een zo groot kwaad doen, en zondigen tegen God! |
Genesis 39:11 | Zo gebeurde het op zulk een dag, dat hij in het huis kwam, om zijn werk te doen; en niemand van de lieden des huizes was daar binnenshuis. |
Genesis 40:12 | Toen zeide Jozef tot hem: Dit is zijn uitlegging: de drie ranken zijn drie dagen. |
Genesis 40:14 | Doch gedenk mijner bij uzelven, wanneer het u wel gaan zal, en doe toch weldadigheid aan mij, en doe van mij melding bij Farao, en maak, dat ik uit dit huis kome. |
Genesis 40:18 | Toen antwoordde Jozef, en zeide: Dit is zijn uitlegging: de drie korven zijn drie dagen. |
Genesis 41:38 | Zo zeide Farao tot zijn knechten: Zouden wij wel een man vinden als dezen, in welken Gods Geest is? |
Genesis 42:15 | Hierin zult gij beproefd worden: [zo waarlijk als] Farao leeft! indien gij van hier zult uitgaan, tenzij dan, wanneer uw kleinste broeder herwaarts zal gekomen zijn! |
Genesis 43:10 | Want hadden wij niet gezuimd, voorwaar, wij waren alreeds tweemaal wedergekomen. |
Genesis 43:29 | En hij hief zijn ogen op, en zag Benjamin, zijn broeder, den zoon zijner moeder, en zeide: Is dit uw kleinste broeder, waarvan gij tot mij zeidet? Daarna zeide hij: Mijn zoon! God zij u genadig! |
Genesis 44:5 | Is het deze niet, waaruit mijn heer drinkt? en waarbij hij [iets] zekerlijk waarnemen zal? Gij hebt kwalijk gedaan, wat gij gedaan hebt. |
Genesis 44:7 | En zij zeiden tot hem: Waarom spreekt mijn heer zulke woorden? Het zij verre van uw knechten, dat zij zodanig een ding doen zouden. |
Genesis 44:15 | En Jozef zeide tot hen: Wat daad is dit, die gij gedaan hebt? Weet gij niet, dat zulk een man als ik [dat] zekerlijk waarnemen zoude? |
Genesis 44:29 | Indien gij nu dezen ook van mijn aangezicht wegneemt, en hem een verderf ontmoette, zo zoudt gij mijn grauwe haren met jammer ten grave doen nederdalen! |
Genesis 45:6 | Want het zijn nu twee jaren des hongers in het midden des lands; en er zijn nog vijf jaren, in welke geen ploeging noch oogst zijn zal. |
Genesis 47:26 | Jozef dan stelde ditzelve in tot een wet, tot op dezen dag, over het land van Egypte, dat Farao het vijfde deel zou hebben; behalve dat alleen het land der priesteren van Farao niet werd. |
Genesis 48:9 | En Jozef zeide tot zijn vader: Zij zijn mijn zonen, die mij God hier gegeven heeft. En hij zeide: Breng hen toch tot mij, dat ik hen zegene! |
Genesis 48:15 | En hij zegende Jozef, en zeide: De God, voor Wiens aangezicht mijn vaders, Abraham en Izak, gewandeld hebben, die God, Die mij gevoed heeft, van dat ik was, tot op dezen dag; |
Genesis 48:18 | En Jozef zeide tot zijn vader: Niet alzo, mijn vader! want deze is de eerstgeborene; leg uw rechterhand op zijn hoofd. |
Genesis 50:11 | Als de inwoners des lands, de Kanaanieten, dien rouw zagen op het plein van het doornbos, zo zeiden zij: Dit is een zware rouw der Egyptenaren; daarom noemde men haar naam Abel-mizraim, die aan het veer van de Jordaan is. |