H2205 זָקֵן
oude(n), oud, ouder, oversten, oudsten, grijsaards(s), de(n) oude(n)

Bijbelteksten

2 Kronieken 36:17Want Hij deed tegen hen opkomen den koning der Chaldeen, die hun jongelingen met het zwaard in het huis huns heiligdoms doodde, en hij verschoonde de jongelingen niet, noch de maagden, de ouden noch de stokouden; Hij gaf hen allen in zijn hand.
Ezra 3:12Maar velen van de priesteren, en de Levieten, en hoofden der vaderen, die oud waren, die het eerste huis gezien hadden, dit huis in zijn grondlegging voor hun ogen zijnde, weenden met luider stem; maar velen verhieven de stem met gejuich [en] met vreugde.
Ezra 10:8En al wie niet kwam in drie dagen, naar den raad der vorsten en der oudsten, al zijn have zou verbannen zijn; en hij zelf zou afgezonderd wezen van de gemeente der weggevoerden.
Ezra 10:14Laat toch onze vorsten der ganse gemeente [hierover] staan, en allen, die in onze steden zijn, die vreemde vrouwen [bij zich] hebben doen wonen, op gezette tijden komen, en met hen de oudsten van elke stad en derzelver rechters; totdat wij van ons afwenden de hittigheid des toorns onzes Gods, om dezer zaken wil.
Esther 3:13De brieven nu werden gezonden door de hand der lopers tot al de landschappen des konings, dat men zou verdelgen, doden en verdoen al de Joden, van den jonge tot den oude toe, de kleine kinderen en de vrouwen, op een dag, op den dertienden der twaalfde maand (deze is de maand Adar), en dat men hun buit zou roven.
Job 12:20Hij beneemt den getrouwen de spraak, en der ouden oordeel neemt Hij weg.
Job 32:4Doch Elihu had gewacht op Job in het spreken, omdat zij ouder van dagen waren dan hij.
Job 32:9De groten zijn niet wijs, en de ouden verstaan het recht [niet].
Job 42:17En Job stierf, oud en der dagen zat.
Psalm 105:22Om zijn vorsten te binden naar zijn lust, en zijn oudsten te onderwijzen.
Psalm 107:32En Hem verhogen in de gemeente des volks, en in het gestoelte der oudsten Hem roemen.
Psalm 119:100Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
Psalm 148:12Jongelingen en ook maagden; gij ouden met de jongen!
Spreuken 17:6De kroon der ouden zijn de kindskinderen, en der kinderen sieraad zijn hun vaderen.
Spreuken 20:29Der jongelingen sieraad is hun kracht, en der ouden heerlijkheid is de grijsheid.
Spreuken 31:23[Nun.] Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands.
Prediker 4:13Beter is een arm en wijs jongeling, dan een oud en zot koning, die niet weet van meer vermaand te worden.
Jesaja 3:2Den held en den krijgsman, den rechter en den profeet, en den waarzegger, en den oude;
Jesaja 3:5En het volk zal gedrongen worden, de een zal zijn tegen den ander, en een iegelijk tegen zijn naaste; de jongeling zal stout zijn tegen den oude, de verachte tegen den eerlijke.
Jesaja 3:14De HEERE komt ten gerichte tegen de oudsten Zijns volks en deszelfs vorsten, want gijlieden hebt dezen wijngaard verteerd; de roof des ellendigen is in uwe huizen.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken