H3063 יְהוּדָה
Juda (persoon), Juda (koninkrijk), Juda (Leviet), Juda (musicus), Juda (priester), Juda (stam), Juda
Jozua 19:1 | Daarna ging het tweede lot uit voor Simeon, voor den stam der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen; en hun erfdeel was in het midden van het erfdeel der kinderen van Juda. |
Jozua 19:9 | Het erfdeel der kinderen van Simeon is onder het snoer der kinderen van Juda; want het erfdeel der kinderen van Juda was te groot voor hen; daarom erfden de kinderen van Simeon in het midden van hun erfdeel. |
Jozua 19:34 | En deze landpale wendt zich westwaarts naar Asnoth-thabor, en van daar gaat zij voort naar Hukkok, en zij reikt aan Zebulon tegen het zuiden, en aan Aser reikt zij tegen het westen, en aan Juda aan de Jordaan tegen den opgang der zon. |
Jozua 20:7 | Toen heiligden zij Kedes in Galilea, op het gebergte van Nafthali, en Sichem op het gebergte van Efraim, en Kirjath-arba, deze is Hebron, op het gebergte van Juda. |
Jozua 21:4 | Toen ging het lot uit voor de huisgezinnen der Kahathieten; en voor de kinderen van Aaron, den priester, uit de Levieten, waren van den stam van Juda, en van den stam van Simeon, en van den stam van Benjamin, door het lot, dertien steden. |
Jozua 21:9 | Verder gaven zij van den stam der kinderen van Juda, en van den stam der kinderen van Simeon, deze steden, die men bij name noemde; |
Jozua 21:11 | Zo gaven zij hun de stad van Arba, den vader van Anok (zij is Hebron), op den berg van Juda, en haar voorsteden rondom haar. |
Richteren 1:2 | En de HEERE zeide: Juda zal optrekken; ziet, Ik heb dat land in zijn hand gegeven. |
Richteren 1:3 | Toen zeide Juda tot zijn broeder Simeon: Trek met mij op in mijn lot, en laat ons tegen de Kanaanieten krijgen, zo zal ik ook met u optrekken in uw lot. Alzo toog Simeon op met hem. |
Richteren 1:4 | En Juda toog op, en de HEERE gaf de Kanaanieten en de Ferezieten in hun hand; en zij sloegen hen bij Bezek, tien duizend man. |
Richteren 1:8 | Want de kinderen van Juda hadden tegen Jeruzalem gestreden, en hadden haar ingenomen, en met de scherpte des zwaards geslagen; en zij hadden de stad in het vuur gezet. |
Richteren 1:9 | En daarna waren de kinderen van Juda afgetogen, om te krijgen tegen de Kanaanieten, wonende in het gebergte, en in het zuiden, en in de laagte. |
Richteren 1:10 | En Juda was heengetogen tegen de Kanaanieten, die te Hebron woonden (de naam nu van Hebron was tevoren Kirjath-arba), en zij sloegen Sesai, en Ahiman, en Thalmai. |
Richteren 1:16 | De kinderen van den Keniet, den schoonvader van Mozes, togen ook uit de Palmstad op, met de kinderen van Juda, naar de woestijn van Juda, die tegen het zuiden van Harad is; en zij gingen heen en woonden met het volk. |
Richteren 1:17 | Juda dan toog met zijn broeder Simeon, en zij sloegen de Kanaanieten, wonende te Zefat, en zij verbanden hen; en men noemde den naam dezer stad Horma. |
Richteren 1:18 | Daartoe nam Juda Gaza in, met haar landpale, en Askelon met haar landpale, en Ekron met haar landpale. |
Richteren 1:19 | En de HEERE was met Juda, dat hij [de inwoners] van het gebergte verdreef; maar hij [ging niet voort] om de inwoners des dals te verdrijven, omdat zij ijzeren wagenen hadden. |
Richteren 10:9 | Daartoe togen de kinderen Ammons over de Jordaan, om te krijgen, zelfs tegen Juda, en tegen Benjamin, en tegen het huis van Efraim; zodat het Israel zeer bang werd. |
Richteren 15:9 | Toen togen de Filistijnen op, en legerden zich tegen Juda, en breidden zich uit in Lechi. |
Richteren 15:10 | En de mannen van Juda zeiden: Waarom zijt gijlieden tegen ons opgetogen? En zij zeiden: Wij zijn opgetogen om Simson te binden, om hem te doen, gelijk als hij ons gedaan heeft. |