H3117 יוֹם
dag

Bijbelteksten

Genesis 21:4En Abraham besneed zijn zoon Izak, zijnde acht dagen oud, gelijk als hem God geboden had.
Genesis 21:8En het kind werd groot, en werd gespeend; toen maakte Abraham een groten maaltijd op den dag, als Izak gespeend werd.
Genesis 21:26Toen zeide Abimelech: Ik heb niet geweten, wie dit stuk gedaan heeft; en ook hebt gij het mij niet aangezegd, en ik heb er ook niet van gehoord, dan heden.
Genesis 21:34En Abraham woonde als vreemdeling vele dagen in het land der Filistijnen.
Genesis 22:4Aan den derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre.
Genesis 22:14En Abraham noemde den naam van die plaats: De HEERE zal het voorzien! Waarom heden ten dage gezegd wordt: Op den berg des HEEREN zal het voorzien worden!
Genesis 24:1Abraham nu was oud, [en] wel bedaagd; en de HEERE had Abraham in alles gezegend.
Genesis 24:12En hij zeide: HEERE! God van mijn heer Abraham! doe [haar] mij toch heden ontmoeten, en doe weldadigheid bij Abraham, mijn heer.
Genesis 24:42En ik kwam heden aan de fontein; en ik zeide: O, HEERE! God van mijn heer Abraham! zo Gij nu mijn weg voorspoedig maken zult, op welken ik ga;
Genesis 24:55Toen zeide haar broeder, en haar moeder: Laat de jonge dochter [enige] dagen, of tien, bij ons blijven; daarna zult gij gaan.
Genesis 25:7Dit nu zijn de dagen der jaren des levens van Abraham, welke hij geleefd heeft, honderd vijf en zeventig jaren.
Genesis 25:24Als nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar buik.
Genesis 25:31Toen zeide Jakob: Verkoop mij op dezen dag uw eerstgeboorte.
Genesis 25:33Toen zeide Jakob: Zweer mij op dezen dag! en hij zwoer hem; en hij verkocht aan Jakob zijn eerstgeboorte.
Genesis 26:1En er was honger in dat land, behalve den eerste honger, die in de dagen van Abraham geweest was; daarom toog Izak tot Abimelech, den koning der Filistijnen, naar Gerar.
Genesis 26:8En het geschiedde, als hij een langen tijd daar geweest was, dat Abimelech, de koning der Filistijnen, ten venster uitkeek, en hij zag, dat, ziet, Izak was jokkende met Rebekka zijn huisvrouw.
Genesis 26:15En al de putten, die de knechten van zijn vader, in de dagen van zijn vader Abraham, gegraven hadden, die stopten de Filistijnen, en vulden dezelve met aarde.
Genesis 26:18Als nu Izak wedergekeerd was, groef hij die waterputten op, die zij ten tijde van Abraham, zijn vader, gegraven, en die de Filistijnen na Abrahams dood toegestopt hadden; en hij noemde derzelver namen naar de namen, waarmede zijn vader die genoemd had.
Genesis 26:32En het geschiedde ten zelfden dage, dat Izaks knechten kwamen, en boodschapten hem van de zaak des puts, dien zij gegraven hadden, en zij zeiden hem: Wij hebben water gevonden.
Genesis 26:33En hij noemde denzelven Seba; daarom is de naam dier stad Ber-seba, tot op dezen dag.

Mede mogelijk dankzij

Hadderech